ECLI:NL:CRVB:2016:2862

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
15/8238 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die als heftruckchauffeur/lader/losser werkte, had zich ziek gemeld na een ribfractuur en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na een medisch onderzoek door een arts van het Uwv werd vastgesteld dat appellant per 9 april 2015 geschikt was voor zijn werkzaamheden. Het Uwv beëindigde daarop zijn ziekengeld. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, omdat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en de conclusies konden worden gedragen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe gronden of medische stukken waren ingediend die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat appellant in staat was zijn arbeid te verrichten, zoals vastgesteld door de artsen van het Uwv. De Raad baseerde zich op de relevante artikelen van de Ziektewet en eerdere rechtspraak, en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordelingen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter F.M.S. Requisizione, in aanwezigheid van griffier J.W.L. van der Loo.

Uitspraak

15/8238 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 november 2015, 15/4137 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 27 juli 2016
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 4 mei 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als heftruckchauffeur/lader/losser voor 25 uur per week. Na
beëindiging van dit dienstverband is appellant met ingang van 14 juli 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 23 februari 2015 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke klachten na een oud ribfractuur. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de WW en was hij via een uitzendbureau werkzaam als lader/losser voor een wisselend aantal uren per week.
1.2.
Op 2 april 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 9 februari 2015 geschikt geacht voor de functie van heftruckchauffeur in combinatie met de functie van lader/losser. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
2 april 2015 vastgesteld dat appellant per 9 april 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 mei 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 mei 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond
verklaard. Hiertoe is overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en de conclusie, dat appellant per 9 april 2015 zijn eigen werk kan verrichten, kan dragen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de gronden van bezwaar en beroep herhaald. Hij is van mening dat de medische en arbeidskundige conclusies niet overeenstemmen met de werkelijkheid.
3.2.
Het Uwv heeft gepleit voor bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. In dit geval wordt onder zijn arbeid verstaan de functie van heftruckchauffeur voor 25 uur per week in combinatie met de functie van lader/losser in wisselende uren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2543).
4.2.
Volgens het rapport van 2 april 2015 heeft de arts van het Uwv een anamnese afgenomen, appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en geen afwijkingen geconstateerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport van
26 mei 2015. Volgens dit rapport is appellant niet onder behandeling voor zijn klachten, gebruikt hij geen medicatie en zijn bij röntgenonderzoek geen afwijkingen gevonden. Op basis van deze gegevens is de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie gekomen dat appellant op 9 april 2015 in staat moet worden geacht zijn arbeid te verrichten.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd of medische stukken ingediend. Evenmin heeft appellant aangegeven waarom het oordeel van de rechtbank – in zijn ogen – onjuist zou zijn. Er is dan ook geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de artsen van het Uwv dat appellant per 9 april 2015 in staat moet worden geacht zijn arbeid te verrichten.
5. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van
J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016.
(getekend) F.M.S. Requisizione
(getekend) J.W.L. van der Loo

SS