ECLI:NL:CRVB:2015:2543

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
13/4900 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die eerder werkloos was geworden en een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) had ontvangen. Appellant, die als stackeraar werkte, meldde zich ziek na een verkeersongeval in Duitsland op 26 september 2012. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn ZW-uitkering per 17 december 2012, omdat appellant weer in staat werd geacht zijn arbeid te verrichten. Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat hij ten onrechte geschikt werd geacht voor zijn arbeid.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 17 december 2012 geschikt was voor zijn werkzaamheden. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde dat de combinatie van de functies stackeraar en algemeen medewerker asfaltwerken en voegwerk als 'zijn arbeid' moest worden beschouwd. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat het Uwv van een onjuiste maatstaf was uitgegaan en dat de medische rapporten voldoende basis boden voor de conclusie dat appellant geschikt was voor zijn arbeid.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met de opmerking dat de maatstaf voor 'zijn arbeid' correct was vastgesteld. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 20 juli 2015.

Uitspraak

13/4900 ZW
Datum uitspraak: 20 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juli 2013, 13/3212 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Kocabas-Güler, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2015. Namens appellant is verschenen mr. T. Kocabas, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is voor 40 uur per week werkzaam geweest als stackeraar (laden en lossen van zeecontainers in de Rotterdamse haven). Uit die functie is hij per 14 juni 2010 werkloos geworden en is hem per die datum een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 24 juni 2011 heeft appellant een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieverplichting voor de duur van zes maanden gesloten met [R.], een uitzendbureau voor asfaltwerken en voegwerk in wegen (reparatie van snelwegen en bruggen). In verband met deze werkzaamheden is de WW-uitkering van appellant (gedeeltelijk) stopgezet en is de WW-uitkering na beëindiging van de werkzaamheden per 6 november 2011 weer volledig voortgezet. De WW-uitkering van appellant is per 8 september 2012 beëindigd. Op 26 september 2012 is appellant betrokken geweest bij een verkeersongeval in Duitsland, als gevolg waarvan hij zowel psychisch als lichamelijk letsel heeft opgelopen. Naar aanleiding van dat verkeersongeval heeft appellant zich per 26 september 2012, zijnde binnen vier weken nadat zijn WW-uitkering werd beëindigd, ziek gemeld. In verband hiermee is aan appellant ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 13 december 2012 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 17 december 2012 beëindigd, omdat appellant weer in staat is zijn arbeid te verrichten. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 8 maart 2013 (het bestreden besluit), onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig of onvolledig te achten. Evenmin heeft de rechtbank aanleiding gezien te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat deze verzekeringsarts de informatie van de reumatoloog (lees: neuroloog), psycholoog en de huisarts van appellant heeft meegewogen. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 17 december 2012 in staat moest worden geacht zijn arbeid van algemeen medewerker asfaltwerken en voegwerk te verrichten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet zorgvuldig is verricht en dat hij, gelet op het onveranderde ziektebeeld, ten onrechte weer geschikt is geacht voor zijn arbeid.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Ter zitting heeft het Uwv, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 11 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1285), het standpunt ingenomen dat de combinatie van de functies stackeraar en algemeen medewerker asfaltwerken en voegwerk als zijn arbeid ingevolge de ZW moet worden beschouwd en dat deze maatstaf door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gehanteerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt ten aanzien van de verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. Onder “zijn arbeid” wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
4.2.
In dit geval is maatstaf “zijn arbeid” de combinatie van de functie stackeraar met de functie algemeen medewerker asfaltwerken en voegwerk voor in totaal 40 uur per week. Verwezen wordt in dit verband naar de uitspraken van de Raad van 29 september 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN8717) en van 11 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1285). Het oordeel van de rechtbank dat onder “zijn arbeid” hier enkel moet worden verstaan de medewerker asfaltwerken en voegwerk is derhalve onjuist.
4.3.
Vastgesteld wordt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van
8 maart 2013 heeft geconcludeerd dat appellant per datum in geding geschikt is te achten voor zowel zijn werkzaamheden van stackeraar als die van medewerker asfaltwerken en voegwerk. Een combinatie van beide functies tot een maximale omvang van 40 uur per week moet daarom eveneens mogelijk worden geacht. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat het Uwv van een onjuiste maatstaf van de in het kader van de ZW in aanmerking te nemen arbeid is uitgegaan.
4.4.
De rechtbank is met juistheid tot het oordeel gekomen dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig en onvolledig te achten. Daartoe is van belang dat beide verzekeringsartsen bij appellant lichamelijk en psychisch onderzoek hebben verricht en kennis hebben genomen van zijn pijnklachten van nek en rug, uitstralend naar het linkerbeen alsmede van zijn psychische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische informatie van de behandelend psycholoog en neuroloog, alsmede informatie van de huisarts op kenbare wijze bij zijn beoordeling betrokken. De rapporten van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) vormen een voldoende basis voor het standpunt dat appellant per 17 december 2012 geschikt is te achten voor zijn arbeid. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische stukken overgelegd die zijn standpunt dat hij ongeschikt is voor zijn arbeid, onderbouwen.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal, zij het gelet op 4.2 met verbetering van gronden ten aanzien van de maatstaf arbeid, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.R. van Ravenstein

JL