ECLI:NL:CRVB:2016:2861

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
15/5149 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en de maatstaf arbeid in het kader van de WIA-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 9 februari 2010 ziek meldde, had eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 7 februari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en had haar in staat geacht om functies te vervullen, waaronder die van assemblagemedewerker B. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was en dat zij de functie van assemblagemedewerker B niet kon vervullen vanwege haar beperkingen, waaronder artrose die intensief toetsenbordgebruik uitsloot.

De Raad heeft overwogen dat de maatstaf arbeid voor appellante wordt gevormd door de functies die zijn vastgesteld in de WIA-beoordeling van 2012. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de maatstaf arbeid te wijzigen, ook niet in het licht van de nadere WIA-beoordeling die volgde op een ziekmelding in januari 2014. De Raad bevestigde dat appellante in staat was de functie van assemblagemedewerker B te vervullen, aangezien deze functie geen intensief toetsenbordgebruik vereiste. De uitspraak van de rechtbank Limburg werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/5149 ZW
Datum uitspraak: 27 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 juli 2015, 14/3092 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brauer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als magazijnmedewerkster voor 38 uur per week toen zij zich op 9 februari 2010 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten. Haar dienstverband is per 1 augustus 2010 geëindigd. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante na afloop van de wettelijk voorgeschreven wachttijd met ingang van 7 februari 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellante per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Appellante wordt met haar beperkingen in staat geacht functies als productiemedewerker (SBC-code 111180), medewerker kleding en textielreiniging (SBC-code 111161) en machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) te vervullen.
1.2.
Appellante heeft zich op 30 januari 2014 ziek gemeld wegens een toename van lichamelijke en psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.3.
Op 20 juni 2014 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 27 juni 2014 geschikt geacht voor ten minste één van de in het kader van de in overweging 1.1 genoemde WIA-beoordeling geselecteerde functies, onder andere de functie assemblagemedewerker B (behorende bij SBC-code 11180). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 20 juni 2014 vastgesteld dat appellante per 27 juni 2014 geen recht (meer) heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 25 september 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 september 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het bestreden besluit zorgvuldig is voorbereid en berust op een juiste medische grondslag. Bij de medische beoordeling is in toereikende mate rekening gehouden met informatie uit de behandelend sector en ook overigens is het onderzoek voldoende zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 april 2014 (lees: 2015) nader gerapporteerd dat er geen speciale voorzieningen voor appellante nodig zijn in het kader van toiletbezoek of frequente werkonderbrekingen. Er is volgens deze arts geen medische noodzaak om extra rustpauzes in acht te nemen. De rechtbank heeft tot slot overwogen dat voor zover sprake was van twijfel over de medische en arbeidskundige grondslag, deze is weggenomen door de beantwoording van de vragen die rechtbank heeft gesteld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de medische beoordeling niet zorgvuldig is geweest. Appellante is voorts van mening dat zij de functie van assemblagemedewerker B niet kan vervullen. Daartoe voert zij aan dat ter zake van een nadere WIA-beoordeling wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid, die zoals de ziekmelding eveneens betrekking heeft op
30 januari 2014, geen enkele van de eerder geselecteerde functies is overgebleven, dus evenmin de functie assemblagemedewerker B. Volgens appellante hangt dat samen met de beperking voor intensief toetsenbordgebruik wegens artrose die in het kader van die nadere WIA-beoordeling is aangenomen. In verband daarmee heeft appellante ter zitting van de Raad gevraagd een FML en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep te mogen overleggen. Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in het verzekeringsgeneeskundig rapport van 11 september 2014 opgenomen beperking voor intensief toetsenbordgebruik bevestigd.
3.2.
Het Uwv heeft gepleit voor een bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
In dit geval is niet alleen sprake geweest van een ziekmelding van 30 januari 2014 maar tevens van een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid per 30 januari 2014 die heeft geleid tot een WIA-beoordeling (hierna: nadere WIA-beoordeling). Ter zitting van de Raad is gebleken dat op dat moment over de nadere WIA-beoordeling een afzonderlijke procedure bij de rechtbank aanhangig is die hier niet ter beoordeling voor ligt. Het gaat nu om de beëindiging van het ziekengeld per 27 juni 2014.
4.3.
Er is geen aanleiding het onderzoek te heropenen en appellante in de gelegenheid te stellen het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de FML betreffende de nadere WIA-beoordeling in te brengen. Het verzekeringsgeneeskundig rapport van
11 september 2014 bevindt zich onder de gedingstukken. Daaruit volgt inderdaad dat een beperking voor intensief toetsenbordgebruik is aangenomen en dit staat tussen partijen niet ter discussie. Er is dan ook geen reden tot het opvragen van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de FML.
4.4.
Voor zover appellante heeft beoogd aan te voeren dat de maatstaf arbeid is gewijzigd omdat in verband met de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid andere functies zijn geselecteerd, wordt overwogen dat deze nadere WIA-beoordeling geen reden vormt tot wijziging van de maatstaf arbeid zoals weergegeven in 4.1. Gewezen wordt op bijvoorbeeld de uitspraak van 8 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1111), waaruit voortvloeit dat de maatstaf arbeid niet wijzigt indien na een ziekmelding een beoordeling van aanspraken wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft plaatsgevonden die betrekking heeft op een datum na de ziekmelding. Ook als de ziekmelding en de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid dezelfde datum betreffen, zoals in dit geval, wijzigt de maatstaf arbeid niet. Deze wordt immers gevormd door de werkzaamheden waarvan een betrokkene met zijn ziekmelding te kennen heeft gegeven dat hij die niet kan verrichten.
4.5.
Het voorgaande betekent dat de maatstaf arbeid voor appellante wordt gevormd door de in 1.1 genoemde functies. Het Uwv heeft appellante in staat geacht ten minste één van deze functies te kunnen vervullen, namelijk de functie van assemblagemedewerker B,
SBC-code 111180 met functienummer 3698.0053.041. De andere functie van soldering technician, eveneens SBC-code 111180, met functienummer 3693.333.014 is bij de in 1.1 genoemde WIA-beoordeling volgens een zich in het dossier bevindend arbeidskundig rapport van 12 april 2012, uiteindelijk buiten beschouwing gelaten. Dit betekent dat laatstgenoemde functie geen onderdeel uitmaakt van de maatstaf arbeid. Anders dan appellante meent is die functie door de artsen van het Uwv ook steeds buiten beschouwing gelaten.
4.6.
Een gemachtigde van het Uwv heeft verder bij de zitting van de rechtbank terecht opgemerkt dat de functie van assemblagemedewerker B geen intensief toetsenbordgebruik vereist. In de functieomschrijving van assemblagemedewerker B zijn immers geen aanwijzingen te vinden voor intensief toetsenbordgebruik binnen de functie. De grief dat appellante om die reden niet in staat is deze functie te vervullen, slaagt dus niet.
4.7.
De gronden in hoger beroep zijn verder een herhaling van de gronden die appellante in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden onder verwijzing naar de nader ingebrachte rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, volledig weersproken. Nu in hoger beroep geen medische informatie is overgelegd die een ander licht werpt op de medische situatie van appellante op 27 juni 2014, bestaan er geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat appellante op die datum in staat moet worden geacht de functie van assemblagemedewerker B te vervullen.
4.8.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2016.
(getekend) F.M.S. Requisizione
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen

SS