ECLI:NL:CRVB:2016:2859
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- E. Dijt
- B. Dogan
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na WIA-beoordeling en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van het recht op ziekengeld van appellante, die zich op 17 januari 2011 ziek had gemeld. Appellante, die als naaister werkte, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat zij na de voorgeschreven wachttijd met ingang van 14 januari 2013 geen recht meer had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante had zich opnieuw ziek gemeld op 13 maart 2013, maar het Uwv oordeelde dat zij per 8 april 2013 weer geschikt was voor haar eerdere functies.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 15 juni 2016 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat haar rugklachten en hoofdpijn haar arbeidscapaciteit beperkten. Het Uwv heeft de bevestiging van de eerdere uitspraak bepleit.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen vastgesteld dat appellante geen medische stukken heeft overgelegd die haar stelling onderbouwen dat haar belastbaarheid is onderschat. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek naar de medische situatie van appellante zorgvuldig is geweest en dat de conclusie van het Uwv dat appellante geschikt is voor de geduide functies, kan worden gedragen door de beschikbare medische informatie. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.