ECLI:NL:CRVB:2016:2848

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
14-6045 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die op 10 januari 2012 uitviel wegens fysieke en psychische klachten. Appellante had eerder haar werkzaamheden als frontoffice medewerker gedeeltelijk hervat, maar viel opnieuw uit. Het Uwv besloot op 18 juli 2013 dat appellante per 25 juli 2013 geschikt werd geacht voor haar eigen werkzaamheden, wat leidde tot een bezwaarprocedure. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben zowel lichamelijke als psychische klachten van appellante in hun beoordeling betrokken. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om aan de geschiktheid van appellante voor haar werk te twijfelen, ondanks haar latere ziekmelding. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering heeft beëindigd.

De Raad wijst erop dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hebben verzameld en dat de door appellante ingebrachte medische gegevens geen nieuwe inzichten bieden die de eerdere conclusies van het Uwv ondermijnen. De Raad concludeert dat de psychische klachten van appellante op de datum in geding niet tot meer beperkingen leiden en dat er geen noodzaak is voor het inschakelen van een deskundige. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/6045 ZW
Datum uitspraak: 20 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 oktober 2014, 13/6006 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (België) (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.C. Breuls, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Breuls. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 10 januari 2012 uitgevallen wegens fysieke- en spanningsklachten voor haar werkzaamheden als frontoffice medewerker bij [werkgever 1] voor 30 uur per week. Na op 27 februari 2012 haar werkzaamheden gedeeltelijk te hebben hervat is appellante in april 2012 opnieuw uitgevallen. Het dienstverband is op 14 mei 2012 wegens opzegging door
[werkgever 1] beëindigd. Appellante is per 14 mei 2012 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Met ingang van 6 september 2012 heeft appellante via een uitzendbureau werkzaamheden verricht als call-agent voor [werkgever 2] voor 12 uur per week. Vervolgens heeft appellante met ingang van 9 oktober 2012 werkzaamheden verricht voor [werkgever 3] voor 20 uur per week. Bij besluit van 18 juli 2013 heeft het Uwv bepaald dat appellante met ingang van 25 juli 2013 (datum in geding) geen recht meer heeft op een ZW-uitkering omdat zij met ingang van die datum geschikt wordt geacht tot het verrichten van haar eigen werkzaamheden als frontoffice medewerker.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 10 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 juli 2013 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
6 september 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle relevante medische informatie, waaronder de door appellante in beroep overgelegde medische informatie, in zijn beoordeling heeft betrokken en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zijn onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv appellante op basis van de medische rapportages per 25 juli 2013 terecht geschikt geacht voor het verrichten van haar eigen werk. Het feit dat appellante op een later tijdstip wederom is uitgevallen en door een bedrijfsarts arbeidsongeschikt voor haar eigen werk wordt geacht vormt volgens de rechtbank op zich zelf geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en juistheid van het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de hersteldverklaring per
25 juli 2013. Daartoe heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de nieuwe ziekmelding dateert van enkele weken na datum in geding en appellante geen stukken met betrekking tot de latere ziekmelding heeft overgelegd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij door haar lichamelijke en psychische klachten niet in staat is haar eigen werk te verrichten. Volgens appellante is er sprake van onzorgvuldig onderzoek. Zo heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens appellante ten onrechte de door haar in augustus 2013 ondergane ADANT-behandeling en de in september 2013 gemaakte MRI-scan niet willen afwachten. Uit de MRI-scan is gebleken dat naast artrose er sprake is van een scheur in de meniscus in de rechterknie van appellante. Ook heeft appellante als gevolg van een verkeersongeluk ernstige nekklachten. Appellante heeft voorts aangevoerd dat de verzekeringsartsen haar psychische klachten hebben onderschat. De bedrijfsarts heeft namelijk op 8 februari 2012 een burn-out vastgesteld. Appellante is voor deze klachten door de huisarts op 25 juli 2013 doorverwezen naar een psycholoog. Bovendien is de ziekmelding van appellante wegens toegenomen knieklachten eind september 2013, amper 7 weken na datum in geding, door het Uwv wel geaccepteerd. Ten onrechte heeft de rechtbank geen deskundige ingeschakeld om de medische situatie van appellante te laten beoordelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van het vijfde lid van artikel 19 van de ZW, is – voor zover hier van belang – bepaald dat ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden wordt verstaan werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het door het Uwv verrichte medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen hebben appellante lichamelijk en psychisch onderzocht, dossieronderzoek verricht en de informatie van de medische behandelaars bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast de door appellante in beroep en hoger beroep ingediende medische stukken bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsartsen hebben inzichtelijk en gemotiveerd toegelicht dat appellante ondanks haar fysieke en psychische klachten per 25 juli 2013 in staat moet worden geacht om haar werkzaamheden als frontoffice medewerker te verrichten en dat er geen aanleiding is voor het aannemen van een duurbeperking in de maatgevende arbeid.
4.3.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt onvoldoende reden om aan de juistheid van de conclusie van het Uwv te twijfelen. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat de verzekeringsartsen een volledig beeld hebben gehad van de gezondheidstoestand van appellante ten tijde van belang en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor het verrichten van haar werkzaamheden. Uit de door appellante in beroep en hoger beroep overgelegde medische informatie blijkt bovendien niet dat de behandelend sector een afwijkend standpunt heeft wat betreft de belastbaarheid van appellante op de datum in geding. De in hoger beroep ingebrachte medische informatie van de orthopedisch chirurg van 25 april 2016 en de psychiater van 18 mei 2016 bevatten geen nieuwe gezichtspunten ten opzichte van de informatie die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep reeds bij de beoordeling heeft betrokken.
4.4.
Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet de uitslag van de MRI en de resultaten van de ADANT-behandeling heeft willen afwachten, doet niet af aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een eigen onderzoek verricht en daarbij rekening gehouden met de artroseklachten van appellante. Op inzichtelijke wijze heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat voor het aannemen van meer beperkingen op datum in geding naast de door de verzekeringsarts gestelde beperkingen geen aanleiding is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
2 december 2013 bovendien overtuigend gemotiveerd dat de uitslag van de MRI en de resultaten van de ADANT-behandeling niet leiden tot een ander oordeel per datum in geding.
4.5.
Anders dan appellante stelt, volgt uit de omstandigheid dat het Uwv een nieuwe ziekmelding in september 2013 wegens toegenomen knieklachten heeft geaccepteerd niet zonder meer dat appellante ook per datum in geding meer beperkt zou moeten worden geacht dan door het Uwv is aangenomen. De voorhanden zijnde medische informatie, waaronder de door appellante overgelegde medische stukken, bieden geen grond voor een andersluidend oordeel. De verklaring van de reumatoloog van 28 oktober 2013 biedt daarentegen steun voor het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 19 februari 2014 dat geen aanleiding bestaat om per datum in geding meer beperkingen aan te nemen.
4.6.
Anders dan appellante heeft gesteld geven de psychische klachten evenmin aanleiding voor het aannemen van meer beperkingen. Ter zitting heeft appellante desgevraagd verklaard dat zij op datum in geding niet onder behandeling was voor haar psychische klachten en dat zij ook na doorverwijzing door de huisarts op 25 juli 2013 daarvoor niet direct onder behandeling is gekomen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsartsen bekend waren met de psychische klachten van appellante en deze in hun beoordeling hebben betrokken.
4.7.
Anders dan appellante heeft verondersteld bestaat in het kader van een ZW-beoordeling geen gehoudenheid van het Uwv om een arbeidskundig onderzoek uit te voeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 6 september 2013 op grond van de beschrijving van de maatstaf arbeid in het onderzoeksverslag van 11 juni 2012 van de arbeidsdeskundige geen aanleiding gezien tot een ander oordeel te komen omtrent de geschiktheid van appellante voor haar werk als frontoffice medewerker. De verzekeringsarts heeft voldoende toegelicht dat de belasting van de maatgevende functie frontoffice medewerker de belastbaarheid van appellante op de datum in geding niet overschrijdt, omdat er sprake is van zittend werk waarbij de knie onbelast kan worden bewogen. Hoewel de door appellante genoemde druk een kenmerk is in de maatgevende arbeid, vormen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de mate van hypertensie noch de psychische gesteldheid van appellante een belemmering voor deze aspecten in arbeid. De door appellante overgelegde medische stukken geven geen aanleiding om aan de juistheid van die toelichting te twijfelen.
4.8.
Het door appellante ter zitting ingenomen standpunt dat de verzekeringsartsen geen volledige toepassing hebben gegeven aan bestaande protocollen wordt verworpen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 16 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7873), dienen de protocollen als hulpmiddel voor de verzekeringsarts bij het medisch onderzoek. Dat de verzekeringsartsen niet expliciet hebben verwezen naar protocollen doet er niet aan of dat, zoals reeds is overwogen, het verrichte medische onderzoek zorgvuldig is geweest.
4.9.
Voor het inschakelen van een deskundige bestaat geen aanleiding.
4.10.
Het Uwv heeft op goede gronden het recht op een ZW-uitkering met ingang van 25 juli 2013 beëindigd.
4.11.
Gelet hetgeen onder 4.2 tot en met 4.10 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.C.W. Lange en
E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2016.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) R.I. Troelstra

UM