In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die op 10 januari 2012 uitviel wegens fysieke en psychische klachten. Appellante had eerder haar werkzaamheden als frontoffice medewerker gedeeltelijk hervat, maar viel opnieuw uit. Het Uwv besloot op 18 juli 2013 dat appellante per 25 juli 2013 geschikt werd geacht voor haar eigen werkzaamheden, wat leidde tot een bezwaarprocedure. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben zowel lichamelijke als psychische klachten van appellante in hun beoordeling betrokken. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om aan de geschiktheid van appellante voor haar werk te twijfelen, ondanks haar latere ziekmelding. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering heeft beëindigd.
De Raad wijst erop dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hebben verzameld en dat de door appellante ingebrachte medische gegevens geen nieuwe inzichten bieden die de eerdere conclusies van het Uwv ondermijnen. De Raad concludeert dat de psychische klachten van appellante op de datum in geding niet tot meer beperkingen leiden en dat er geen noodzaak is voor het inschakelen van een deskundige. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.