ECLI:NL:CRVB:2016:2844

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
15-3739 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en de geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld met rugklachten na beëindiging van zijn dienstverband als productiemedewerker. Appellant had zich per 10 juli 2014 ziek gemeld en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na een medisch onderzoek door een arts van het Uwv op 19 september 2014, werd appellant per 13 oktober 2014 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid. Het Uwv besloot vervolgens dat appellant geen recht meer had op ziekengeld, wat door appellant werd bestreden.

De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en de conclusies voldoende onderbouwd waren. Appellant stelde dat zijn rugklachten hem belemmerden in het verrichten van zijn werkzaamheden, maar de rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van productiemedewerker niet ongeschikt waren voor appellant, gezien de mogelijkheid tot afwisseling tussen staan, lopen en zitten.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig was en dat de conclusies overtuigend waren gemotiveerd. De Raad bevestigde dat appellant in staat was tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/3739 ZW
Datum uitspraak: 20 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 april 2015, 15/147 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.W. van Breukelen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 april 2016 heeft mr. M.B. de Gooijer zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2016. Appellant en zijn gemachtigde zijn – met bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als productiemedewerker bij [BV] voor 34 uur per week. Zijn dienstverband is per 16 mei 2014 beëindigd. Appellant heeft zich per 10 juli 2014 ziek gemeld met rugklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Op 19 september 2014 heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant onderzocht en hem na bestudering van de opgevraagde gegevens, per 13 oktober 2014 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van productiemedewerker. Vervolgens heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts van 8 oktober 2014 bij besluit van 8 oktober 2014 vastgesteld dat appellant per 13 oktober 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 12 december 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 december 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het onderzoek naar de beperkingen van appellant is zorgvuldig verricht en de conclusies zijn voldoende onderbouwd. Er is bij appellant sprake van aspecifieke rugpijn. Overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geleid tot het oordeel dat het eigen werk geschikt is. Het werk wordt overwegend staand en lopend verricht, maar er is voldoende gelegenheid dit af te wisselen met zitten. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de maatgevende arbeid onjuist is beoordeeld. Onder verwijzing naar het vijfde lid van artikel 19 van de Ziektewet (ZW) kunnen de bijzondere verzwarende aspecten buiten beschouwing blijven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij door zijn rugklachten niet in staat is het werk te verrichten. De werkzaamheden van productiemedewerker zijn te belastend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is er ten onrechte vanuit gegaan dat appellant staan en lopen kan afwisselen met zitten. Appellant verwijst naar een brief waarin staat dat de werkzaamheden bij [BV] steeds staand moeten worden uitgevoerd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. In aanvulling op het verweerschrift is een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
24 september 2015 toegestuurd. Hierin worden de werkzaamheden bij [BV] vergeleken met dezelfde werkzaamheden bij soortgelijke bedrijven. Appellant wordt niet geschikt geacht voor zijn eigen werk bij [BV] , maar hij wordt wel in staat geacht om de maatgevende arbeid bij soortgelijke werkgevers te verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig is verricht en dat de conclusies uit dat onderzoek overtuigend zijn gemotiveerd.
4.3.1.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nader onderzoek gedaan naar de werkzaamheden bij [BV] en bij soortgelijke assemblagebedrijven van CV-ketels. In het rapport van 24 september 2015 heeft hij geschreven dat de werkzaamheden bij [BV] fysiek het meest belastend zijn, maar dat niet gesteld kan worden dat dit gemiddeld is en richtinggevend voor de maatgevende arbeid.
4.3.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat bij de maatgevende arbeid kan worden uitgegaan van de werkzaamheden van productiemedewerker die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn. De rechtbank heeft terecht verwezen naar een uitspraak van de Raad van 24 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1147), waarin is overwogen dat het vijfde lid van artikel 19 van de ZW geschreven is met het doel om voor vangnetters zonder werkgever het begrip zijn arbeid te verruimen door, in het geval er sprake is van bijzondere aspecten van het werk welke een werkhervatting in de weg staan, deze buiten beschouwing te laten. Gelet op de resultaten van het arbeidskundig onderzoek moet worden geoordeeld dat appellant op de datum in geding in staat is tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. Hieruit volgt dat het Uwv appellant terecht per 13 oktober 2014 ziekengeld heeft geweigerd.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter, in tegenwoordigheid van
B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan

UM