ECLI:NL:CRVB:2013:1147
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en weigering van Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, die zich ziek had gemeld vanwege knie- en borstklachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aangevraagd. Het Uwv had deze aanvraag geweigerd, omdat appellant niet arbeidsongeschikt werd geacht voor zijn eigen werk als boxmedewerker/meewerkend voorman. De Raad onderschrijft het standpunt van het Uwv en oordeelt dat er geen aanleiding is om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Appellant heeft in de hoger beroepen geen nieuwe medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel zou moeten leiden.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant, die eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving, zich op 11 april 2011 ziek meldde. De Uwv-bedrijfsarts concludeerde dat appellant niet arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraken geoordeeld dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsartsen voldoende was en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun beoordelingen te twijfelen. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij meer beperkt is dan door de artsen werd aangenomen, maar de Raad heeft deze stellingen niet overtuigend geacht.
De Raad heeft de hoger beroepen van appellant ongegrond verklaard en de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsartsen in dit proces.