ECLI:NL:CRVB:2016:2824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
15/3478 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstand na niet-gemelde ontruiming van de woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer ongegrond heeft verklaard. Appellant had bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen, maar deze bijstand werd door het college ingetrokken omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Appellant had niet gemeld dat hij na de ontruiming van zijn woning op 19 december 2013 niet meer op het bij het college bekende adres woonde. Het college had de bijstand van appellant over de periode van 19 december 2013 tot en met 2 januari 2014 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd.

Appellant stelde in hoger beroep dat hij de ontruiming telefonisch had gemeld en dat het college deze melding niet had verwerkt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren. De Raad concludeerde dat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan, omdat hij niet schriftelijk had gemeld waar hij verbleef na de ontruiming. De Raad bevestigde dat het college niet kon vaststellen of appellant recht had op bijstand, omdat hij geen informatie had verstrekt over zijn woonsituatie. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15/3478 WWB
Datum uitspraak: 26 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 april 2015, 14/4677 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.S. Slinkman, advocaat, een hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 14/6898 WWB plaatsgevonden op
14 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Slinkman. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Klok. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 2 december 2013 heeft het college aan appellant met ingang van
27 augustus 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande, toegekend. Bij besluit van 28 januari 2014 heeft het college de bijstand van appellant per 13 januari 2014 ingetrokken. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Bij besluit van 28 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 september 2014, heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 19 december 2013 tot en met
2 januari 2014 ingetrokken en de in die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 467,92 van appellant teruggevorderd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij na de ontruiming van zijn woning op 19 december 2013 niet meer woonde op het bij het college bekende adres.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij de ontruiming van zijn woning op 19 december 2013 telefonisch heeft gemeld en dat de telefoniste hem heeft meegedeeld dat zij de melding zou doorgeven. Het risico dat het college deze telefonische melding niet verwerkt, mag niet bij appellant worden gelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 19 december 2013 tot en met 2 januari 2014, de periode van intrekking van de bijstand.
4.2.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.3.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet is dat een grond voor intrekking van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, belanghebbende recht op bijstand heeft.
4.4.
Vaststaat dat appellant vanaf 19 december 2013 na de ontruiming van het door hem opgegeven woonadres niet meer woonachtig is geweest op dat adres. Vaststaat verder dat appellant deze wijziging in zijn woonsituatie niet schriftelijk heeft gemeld. In het toekenningsbesluit van 2 december 2013 staat expliciet vermeld dat appellant wijzigingen in zijn persoonlijke, gezins- of financiële situatie binnen zeven dagen schriftelijk moet melden bij het college. In dit besluit staat verder vermeld dat appellant met vragen op alle werkdagen tijdens het telefonisch spreekuur van 8.30 tot 10.00 uur contact kan opnemen met [naam] (contactpersoon). Appellant heeft gesteld de ontruiming van zijn woning op 19 december 2013 telefonisch te hebben gemeld. Appellant heeft ter zitting verklaard dat hij op
19 december 2013 in de middag, en daarmee na het telefonisch spreekuur, heeft gebeld en dat hij alleen de telefoniste heeft gesproken. Het college heeft naar voren gebracht dat de telefoniste gesprekken doorverbindt of als dit niet lukt een terugbelverzoek per mail aan de betreffende medewerker richt, of de betrokkene verzoekt de volgende dag voor 10.00 uur terug te bellen. Het college heeft navraag gedaan binnen de gemeentelijke organisatie maar van een telefonisch contact of van een anderszins mondelinge melding van appellant op
19 december 2013 over de wijziging in zijn woonsituatie is niets gebleken. Voor de door appellant eerst ter zitting aangevoerde stelling, dat hij enkele dagen later telefonisch contact heeft gehad met zijn contactpersoon, bestaan evenmin aanwijzingen. Nu appellant ervoor heeft gekozen om het college op andere wijze in te lichten, lag het op zijn weg aannemelijk te maken dat hij dit heeft gedaan en dat hij dit op adequate wijze heeft gedaan. De Raad verwijst hierbij naar zijn uitspraak van 14 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2291. Appellant is hierin niet geslaagd.
4.5.
Ook na de ontruiming van zijn woning op 19 december 2013 heeft appellant in de te beoordelen periode niet aan het college doorgegeven waar hij verbleef. Nu appellant dit niet heeft gedaan en ook nadien geen inlichtingen heeft verschaft over waar hij na de ontruiming heeft verbleven, kan als gevolg van de schending van de op appellant rustende inlichtingenverplichting niet worden vastgesteld of hij in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
4.6.
Tegen de terugvordering heeft appellant geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat de terugvordering geen bespreking behoeft.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) J.L. Meijer

HD