ECLI:NL:CRVB:2016:2819
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing bijstandsaanvraag door onduidelijke woonsituatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die de afwijzing van zijn bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft bevestigd. Appellant ontving sinds 1 augustus 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn bijstand werd op 8 april 2013 ingetrokken. Appellant diende op 14 oktober 2013 een nieuwe aanvraag in, maar het college weigerde deze op basis van onvoldoende duidelijkheid over zijn woonsituatie en financiële situatie. Tijdens een huisbezoek werden dameskleding en andere persoonlijke spullen aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat appellant niet als alleenstaande kon worden beschouwd. De rechtbank verklaarde de beroepen van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende duidelijkheid had verschaft over zijn woonsituatie en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat het college terecht had geconcludeerd dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad oordeelde dat de eerdere afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gedaan en dat de rechtbank de motivering van het college niet had onderkend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het college in de proceskosten van appellant.