ECLI:NL:CRVB:2016:2807
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens verzwegen gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen ongegrond verklaarde. Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en werd beschuldigd van het niet melden van een gezamenlijke huishouding met de vader van haar kind, J. [naam] (B). Naar aanleiding van een anonieme tip hebben handhavingsmedewerkers van de gemeente een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat B regelmatig bij appellante verbleef, ondanks dat hij op een ander adres ingeschreven stond.
Het college heeft op basis van de onderzoeksresultaten besloten de bijstandsverlening van appellante met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. Appellante betwistte in hoger beroep dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, en voerde aan dat B vanwege zijn werk als internationaal vrachtwagenchauffeur voornamelijk in zijn vrachtwagen verbleef.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat appellante en B in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad baseerde zich op de feiten en omstandigheden, waaronder waarnemingen van handhavingsmedewerkers en verklaringen van appellante zelf. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.