ECLI:NL:CRVB:2016:2801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
15/2607 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de toepassing van de hardheidsclausule bij functiewijziging binnen de politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de korpschef van politie tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de korpschef onvoldoende had gemotiveerd waarom de hardheidsclausule niet van toepassing was op de situatie van de betrokkene, die meer dan drie jaar de functie van plaatsvervangend districtschef waarnam zonder dat hem een bijbehorende LFNP-functie werd toegekend. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de korpschef in redelijkheid kon stellen dat de omstandigheden van de betrokkene niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De Raad concludeert dat de waarneming van de functie door de betrokkene niet kan worden aangemerkt als een bijzondere situatie die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het besluit van de korpschef blijft in stand.

Uitspraak

15/2607 AW, 15/2777 AW
Datum uitspraak: 20 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 maart 2015, 14/5340 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.W.J. van der Steen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. B. Borst een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 16 april 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar (nadere besluit) genomen, waarop namens betrokkene is gereageerd.
Bij brief van 1 september 2015 heeft betrokkene zijn standpunt nader toegelicht, waarop namens appellant - onder overlegging van nadere stukken - is gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
Betrokkene was werkzaam als [functie A] bij de (voormalige) politieregio [politieregio A]. Sinds september 2011 is betrokkene belast met de waarneming van de functie van [functie B] [Regio B].
1.3.
De uitgangspositie van betrokkene voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de functie van [functie A], salarisschaal 12, met als bijzondere situatie: “U neemt de functie van [functie B] waar.”
1.4.
Op 16 december 2013 heeft appellant ten aanzien van betrokkene besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van [functie A], met als vakgebied Leiding, gewaardeerd in salarisschaal 12. Bij besluit van 16 juli 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen om met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft aan haar oordeel, samengevat en voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat appellant de bijlage bij de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), de transponeringstabel, terecht heeft aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Nu geen sprake is van ernstige feilen die kleven aan de inhoud of de totstandkoming van de Regeling of de transponeringstabel, kunnen deze als grondslag dienen voor het daarop gebaseerde bestreden besluit. De bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering om toepassing te geven aan de hardheidsclausule is echter onvoldoende gemotiveerd. Daarbij is in aanmerking genomen dat ten tijde van het bestreden besluit de periode waarin betrokkene waarnam als plaatsvervangend districtschef bijna drie jaar voortduurde, dat zijn functioneren positief werd beoordeeld, dat er geen concreet uitzicht was op de beëindiging van de situatie en dat betrokkene er een zwaarwegend belang bij heeft dat bij de matching rekening wordt gehouden met de waarneming. De rechtbank heeft hierbij tevens van belang geacht dat het, zoals door partijen is toegelicht, oorspronkelijk de bedoeling was de overgang naar een LFNP-functie veel eerder te effectueren dan thans is geschied, doch dat dit een inmiddels aanzienlijke vertraging heeft opgelopen. Dat maakt mogelijk dat er thans - anders dan oorspronkelijk voorzien - eerder sprake kan zijn van een bijzondere situatie of een onbillijkheid van overwegende aard. Ook dat heeft appellant niet in zijn overwegingen betrokken, aldus de rechtbank.
2.2.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de korpschef op 16 april 2015 het nadere besluit genomen. Het bezwaar is daarbij opnieuw ongegrond verklaard.
2.3.
Bij besluit van 8 juni 2015 heeft appellant betrokkene met ingang van 1 mei 2015 benoemd in de (korps)functie van [functie B] Zeeland, welke functie conform de transponeringstabel is gematcht met de LFNP-functie van Operationeel
Specialist E, gewaardeerd in salarisschaal 13.
3. Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank betreffende de in artikel 5, vierde lid, van de Regeling neergelegde hardheidsclausule. Appellant betwist het oordeel van de rechtbank dat aan het bestreden besluit op dit punt een motiveringsgebrek kleeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Betrokkene heeft de Raad bij brief van 1 september 2015 - in reactie op een verzoek van de Raad om kenbaar te maken wat het nadere standpunt van betrokkene is, in het licht van de onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 - bericht dat met het onder 2.3 weergegeven besluit van 8 juni 2015 is tegemoet gekomen aan zijn verzoek. De brief van 1 september 2015 vermeldt dat betrokkene “kan instemmen met intrekking van het hoger beroep en het daarbij betrokken beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar […] nu aan het verzoek van [betrokkene] is tegemoet gekomen en [betrokkene] alsnog het besluit heeft ontvangen dat hij is gematcht met de LFNP-functie van Operationeel Specialist E.” Betrokkene ziet er met dit betoog echter aan voorbij dat er niet een door hem ingesteld hoger beroep, maar een hoger beroep van appellant ter beoordeling staat. Gegeven het feit dat hier een hoger beroep van appellant voorligt, begrijpt de Raad de mededelingen in de brief van 1 september 2015 dan ook als uitsluitend betrekking hebbend op het besluit van 8 juni 2015. De stellingname van betrokkene in de brief van 1 september 2015 laat dus onverlet dat de Raad nog zal moeten beslissen op het hoger beroep van appellant en op het beroep tegen het nadere besluit.
4.2.
Appellant heeft er in hoger beroep op gewezen dat onder waarneming als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie wordt verstaan het krachtens een daartoe strekkende aanwijzing van het bevoegd gezag tijdelijk verrichten van een samenstel van werkzaamheden dat een andere functie vormt dan die van de ambtenaar zelf. In de Instructie 2.1, Kaders en uitgangspunten voor bepalen uitgangspositie van 4 april 2011 is dan ook opgenomen dat een waarneming geen basis vormt voor de uitgangspositie omdat waarneming tijdelijk is. De oorspronkelijke functie is de basis voor de uitgangspositie. In het besluit uitgangspositie wordt de waargenomen functie wel vermeld, omdat de toegekende waarnemingstoelage in overeenstemming dient te worden gebracht met de beloningsverhouding tussen de toegewezen en de waargenomen functie. Een (soms jarenlange) waarneming wordt echter niet in de matching naar een LFNP-functie betrokken. Dit betreft evenwel geen situatie waarbij sprake is van, in de formulering van artikel 5, vierde lid, van de Regeling, onbillijkheden van overwegende aard of een bijzondere situatie. Binnen de nationale politie is regelmatig sprake van waarneming, aldus appellant.
4.3.
Dat betrokkene feitelijk voor onbepaalde tijd wordt belast - ten tijde van het bestreden besluit al meer dan drie jaar - met de uitvoering van de hoger ingeschaalde functie van [functie B], zonder dat hem op basis daarvan een LFNP-functie wordt toegekend, leidt niet tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule. Appellant heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aldus door betrokkene naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van artikel 5, vierde lid, van de Regeling. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 10 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:843.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Met de vernietiging van de aangevallen uitspraak komt de grondslag aan het nadere besluit te ontvallen. De Raad zal ook dat besluit vernietigen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 16 juli 2014 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 16 april 2015.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) P.W.J. Hospel

HD