ECLI:NL:CRVB:2016:2798

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
15/1805 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAZ-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 17 oktober 2014. Het verzoek om herziening werd ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J. van den Brink, advocaat. De zaak betreft een WAZ-uitkering die verzoeker had aangevraagd op 10 maart 2004. De Raad had eerder geoordeeld dat niet was komen vast te staan dat de gestelde inkomensschade verband hield met het uitblijven van een besluit op deze aanvraag.

Verzoeker stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven voor herziening, namelijk een brief van de burgemeester en wethouders van Castricum waarin werd vermeld dat zijn marktvergunning per direct was ingetrokken vanwege het niet voldoen van leges. Verzoeker betoogde dat, indien het Uwv tijdig had beslist op zijn aanvraag, hij in staat zou zijn geweest om de leges te voldoen en zijn vergunning te behouden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de brief van de gemeente geen nieuw feit was, omdat deze al bekend was bij verzoeker vóór de eerdere uitspraak. Bovendien zou deze brief, indien deze eerder bekend was geweest, niet tot een andere uitspraak hebben geleid. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van verzoeker. Het verzoek om herziening werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

15/1805 WAZ
Datum uitspraak: 22 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van
7 oktober 2014, 13/350 WAZ
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. J. van den Brink, advocaat, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 17 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3378.
Het Uwv heeft een reactie op dit verzoek om herziening ingediend.
Vervolgens heeft het Uwv nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Brink. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Bij zijn uitspraak van 17 oktober 2014 heeft de Raad (onder meer) geoordeeld dat niet vast is komen te staan dat de gestelde inkomensschade verband houdt met het uitblijven van een besluit op de aanvraag van verzoeker om een WAZ-uitkering van 10 maart 2004. Verzoeker heeft, naar het oordeel van de Raad, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde inkomensschade wegens het verlies van de marktvergunningen en het faillissement van de onderneming in maart 2005 het gevolg is van het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag.
3.1.
Verzoeker heeft bij brief van 10 maart 2015 gevraagd om herziening van deze uitspraak vanwege een nieuw feit, namelijk de brief van de burgemeester en wethouders van Castricum van 7 september 2004, waaruit blijkt dat de marktvergunning van de gemeente Castricum hem per direct is ontnomen omdat hij de leges niet had voldaan. Indien door het Uwv tijdig was beslist op zijn aanvraag om een WAZ-uitkering van 10 maart 2004, dan zou verzoeker wel over middelen hebben beschikt om de leges te voldoen en zou hij de marktvergunning hebben kunnen behouden.
3.2.
De brief van de gemeente Castricum is echter geen nieuw feit in de zin van artikel 8:119 van de Awb, aangezien deze brief al in september 2004 bij verzoeker bekend was, dus (ruim) vóór de uitspraak van de Raad waarvan herziening wordt gevraagd. Niet is gebleken dat hij niet eerder over deze brief kon beschikken. Bovendien zou de brief, ware hij bij de Raad bekend geweest ten tijde van de uitspraak van 17 oktober 2014, niet tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden, aangezien de Raad bij die uitspraak heeft geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het verlies van de marktvergunningen het gevolg is van het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag. In de brief van de burgemeester en wethouders van Castricum staat vermeld dat de marktvergunning wordt ingetrokken omdat verzoeker al enige tijd niet meer op de markt aanwezig is geweest en de leges niet heeft voldaan. Hieruit blijkt niet van feiten of omstandigheden die, waren zij destijds bekend geweest bij de Raad, tot een ander oordeel hadden kunnen leiden.
3.3.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van verzoeker is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door R. E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NK