ECLI:NL:CRVB:2016:2775

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
15-2057 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De betrokkene, die als cateringmedewerkster werkte, is sinds 27 juni 2006 arbeidsongeschikt door fysieke klachten. Ze ontving een loongerelateerde WGA-uitkering en later een WGA-loonaanvullingsuitkering. Na een herbeoordeling door de appellant werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 65,34%, wat leidde tot een bestreden besluit dat door de rechtbank werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, met name voor de functies van productiemedewerker textiel en samensteller kunststof en rubberindustrie. De rechtbank oordeelde dat de functies van inpakker en machinaal metaalbewerker passend waren, maar dat de bezwaararbeidsdeskundige onvoldoende had gemotiveerd waarom de andere functies geschikt waren voor de betrokkene. In hoger beroep heeft de Raad de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige gevolgd en geoordeeld dat de functies passend zijn, waardoor het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de betrokkene tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

15/2057 WIA
Datum uitspraak: 8 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 februari 2015, 13/5449 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Aan het geding heeft deelgenomen:
[Naam B.V.] te [vestigingsplaats]
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.S. de Vlieger, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael. Betrokkene is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als cateringmedewerkster voor 39 uur per week. Zij is op 27 juni 2006 uitgevallen wegens fysieke klachten.
1.2.
Met ingang van 24 juni 2008 is betrokkene in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en met ingang van 24 december 2010 voor een
WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op 100%.
1.3.
Naar aanleiding van een daartoe door de (ex-)werkgeefster van betrokkene gedaan verzoek heeft appellant de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene opnieuw beoordeeld. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft appellant bij besluit van 21 februari 2013 de WGA-loonaanvullingsuitkering met ingang van 1 maart 2015 gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65,34%. Het daartegen door betrokkene gemaakte bezwaar is door appellant bij besluit van 13 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.4.
Het bestreden besluit is gebaseerd op de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De theoretische verdiencapaciteit is gebaseerd op functies in de SBC-codes 111190 (inpakker), 272043 (productiemedewerker textiel, geen kleding) en 264122 (machinaal metaalbewerker). Als reservefuncties zijn genoemd functies in de SBC-codes 271130 (samensteller kunststof en rubberindustrie) en 111010 (medewerker tuinbouw).
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Tevens heeft de rechtbank appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene en bepaald dat door appellant het door betrokkene betaalde griffierecht wordt vergoed.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag.
2.3.
De rechtbank heeft echter de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd geacht.
2.3.1.
De tot de SBC-codes 111190 en 264122 behorende functies van inpakker en machinaal metaalbewerker heeft de rechtbank passend geacht.
2.3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd waarom de tot de SBC-codes 272043 en 271130 behorende functies van productiemedewerker textiel, geen kleding en samensteller kunststof en rubberindustrie voor betrokkene passend zijn.
2.3.3.
Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij betrokkene als eiseres is aangeduid en appellant als verweerder:
“4.5.2. De rechtbank stelt vast dat eiseres in de FML beperkt is geacht ten aanzien van frequent lichte voorweren hanteren tijdens het werk, in die zin dat eiseres zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 150 keer voorwerpen van ruim 1 kilogram kan hanteren. In de functie productiemedewerker textiel, geen kleding komt tillen tijdens 4 werkuren 30 keer per uur voor tot een gewicht variërend van 2 tot 4 kilogram. In de functie van samensteller kunststof en rubberindustrie komt tillen tijdens 4 werkuren 4 keer per uur voor tot 5 kilogram en tijdens 4 werkuren 15 keer per uur tot 1 kilogram. In de arbeidskundige rapportage wordt toegelicht dat overschrijding van de toegestane mate van tillen wordt gecompenseerd door de geringere frequentie. In het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige wordt opgemerkt dat dit aspect is besproken met de bezwaarverzekeringsarts en op grond van de gegeven toelichting uit medisch oogpunt niet bezwaarlijk wordt geacht. In reactie op de beroepsgronden van eiseres heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 2 oktober 2014 aangegeven dat hij de belasting acceptabel acht. Volgens de bezwaararbeidsdeskundige heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat eiseres zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 150 keer voorwerpen van maximaal 5 kilogram kan hanteren. De rechtbank stelt vast dat dit niet overeenkomt met de beperking die in de FML is opgenomen, namelijk een beperking van 150 keer voorwerpen van 1 kilogram hanteren. Nu dit niet nader is toegelicht kan niet zonder meer worden uitgegaan van aanzienlijk ruimere mogelijkheden dan in de FML is vastgelegd. Uitgaande van de beperking zoals in de FML is vastgesteld, is in beide functies sprake van een aanzienlijke overschrijding wat betreft de mate van tillen (het aantal kilo’s). In dat verband is van belang dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 2 oktober 2014 heeft opgemerkt dat een persoon fysiek een hogere frequentie beter aankan dan een hogere mate. Deze toelichting acht de rechtbank onbegrijpelijk, nu in dit geval juist sprake is van een hogere mate van tillen en niet van een hogere frequentie.
4.5.3.
Gezien het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank door de bezwaararbeidsdeskundige onvoldoende gemotiveerd waarom deze functies, waarin sprake is van het tillen van aanzienlijk zwaardere voorwerpen dan waarvoor eiseres volgens de toelichting van de bezwaarverzekeringsarts belastbaar is, toch geschikt zijn voor eiseres, ondanks haar beperkingen op dit aspect.
5.1.
Het voorgaande leidt ertoe dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd en dat het daarom in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien zonder de functies met SBC-code 272043 en
SBC-code 271130 niet langer wordt voldaan aan het vereiste van artikel 9, aanhef en sub a, van het Schattingsbesluit dat de passende arbeid wordt omschreven aan de hand van tenminste drie functies/SBC-codes, kan het bestreden besluit niet in stand blijven. De overige arbeidskundige gronden die eiseres ten aanzien van deze functies heeft aangevoerd zullen gezien het voorgaande onbesproken blijven.
5.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, nu verweerder reeds in de gelegenheid is gesteld om schriftelijk te reageren op de arbeidskundige gronden van eiseres en de arbeidsdeskundige op dit punt ook een nadere toelichting heeft gegeven. Nu deze toelichting naar het oordeel van de rechtbank niet afdoende is om het handhaven van de twee genoemde functies te kunnen dragen, zal de rechtbank verweerder opdragen om een nieuwe beslissing te nemen. Verweerder zal daarbij moeten onderzoeken of aanleiding wordt gezien om de functies met SBC-code 272043 en SBC-code 271130 te laten vervallen of dat deze functies worden gehandhaafd met een nadere, dragende motivering wat betreft de overschrijding van de belastbaarheid op het aspect 4.15.2 in de FML. (…).”
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep te kennen gegeven zich niet te kunnen vinden in de onder 2.3.3 van deze uitspraak weergegeven overwegingen van de rechtbank. Voor de motivering van het hoger beroep verwijst appellant naar het bij het hoger beroepschrift gevoegde rapport van 1 mei 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In dat rapport is de passendheid van de tot de SBC-codes 272043 en 271130 behorende functies als volgt toegelicht:
“Belangrijk in deze zaak is dat er voor betrokkene in de betreffende FML ook een beperking is gegeven op het aspect 4.14.2 namelijk
kan ongeveer 5 kilo tillen of dragen. Verder moet bij aspect 4.14 rekening worden gehouden dat voor alle scores (i.c. van
normaaltot
sterk beperkt) een frequentie geldt van 5 keer per uur. Daarnaast is van belang dat bij aspect 4.14 de nadruk ligt op het gewicht wat iemand maximaal mag hanteren. In dit geval wordt betrokkene in staat geacht om maximaal 5 keer per uur voorwerpen (bijvoorbeeld een zak aardappelen) van ongeveer 5 kilo te kunnen hanteren.
Zoals hiervoor al werd aangegeven wordt betrokkene op grond van de toegestane belastbaarheid op aspect 4.15.2 ook in staat geacht om elk uur van de werkdag ongeveer 150 keer per uur voorwerpen van ruim 1 kilo te kunnen hanteren. In tegenstelling tot het aspect 4.14 gaat het bij dit aspect vooral om de beoordeling van de frequentie van tillen of dragen. Zoals ik in mijn rapportage van 2 oktober 2014 heb aangegeven mag niet onvermeld blijven dat binnen het CBBS onder lichte voorwerpen wordt verstaan voorwerpen van 500 gram tot en met 5 kilo.
In de functie afbiester (sbc-code 272043) komt tillen tijdens 4 werkuren 30 keer per uur voor en dit wordt gecombineerd met een tillast variërend van 2 tot 4 kilo. In de functie medewerker assemblage (sbc-code 271130) komt tillen tijdens 4 werkuren
4 keer per uur voor tot ongeveer 5 kilo en tijdens 4 werkuren 15 keer per uur tot ongeveer 1 kilo.
Ik stel vast dat in beide functies het maximaal toegestaan gewicht van ongeveer 5 kilo conform het aspect 4.14.2 niet wordt overschreden. Gelet op hetzelfde aspect wordt de hogere frequentie in voldoende mate gecompenseerd doordat er in beide functies (hoofdzakelijk) een gewicht gehanteerd wordt dat lager is dan het maximaal toegestaan gewicht van ongeveer 5 kilo.
Op basis van mijn bovenstaande toelichting in combinatie met de toegestane belastbaarheid zoals deze in de FML van 3 januari 2013 is weergegeven bij de aspecten 4.14.2 en 4.15.2 valt de tilbelasting binnen de toegestane belastbaarheid. In afwijking van de rechtbank acht ik deze belasting in beide functies dus nog steeds acceptabel.
Verder kan de uitspraak van de rechtbank dat met het wegvallen van de twee hierboven genoemde functies niet meer wordt voldaan aan het geldende getalscriterium ook niet worden gevolgd. Uit
(Samenvatting) Arbeidsmogelijkhedenlijstvan 12 augustus 2013 (…) blijkt namelijk dat er vijf functies (lees: sbc-codes) zijn geduid. Indien de twee hiervoor genoemde functies toch zouden wegvallen dan blijven er nog altijd drie functies/sbc-codes over. Daarmee wordt nog steeds voldaan aan het geldende getalscriterium van tenminste drie functies/sbc-codes.”
3.2.1.
Betrokkene heeft het aanvankelijk tegen de aangevallen uitspraak ingestelde hoger beroep ingetrokken.
3.2.2.
Betrokkene heeft het standpunt van appellant betwist. Zij verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en persisteert bij de overige door haar in beroep ingediende doch onbesproken gebleven arbeidskundige gronden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 12 augustus 2013,
2 oktober 2014 en 1 mei 2015 op overtuigende wijze uiteen gezet dat ten aanzien van de in de genoemde functies afbiester (SBC-code 272043) en medewerker assemblage (SBC-code 271130) voorkomende belasting op de beoordelingspunten tillen of dragen (4.14) en frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk (4.15) geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene, zoals neergelegd in de – niet langer betwiste – Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 januari 2013. Deze motivering wordt door de Raad gevolgd.
4.2.
De arbeidskundige bezwaren van betrokkene tegen de functies inpakker (SBC-code 111190) en machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) heeft de rechtbank alle besproken. De Raad verenigt zich met het daarover door de rechtbank gegeven oordeel. Resteert nog een beoordeling van de door de rechtbank onbesproken gelaten beroepsgronden van betrokkene, voor zover deze zijn gericht tegen de functie afbiester (SBC-code 272043).
4.2.1.
Over de functie afbiester heeft betrokkene naar voren gebracht dat daarin wordt gewerkt met naaimachine en schaar, zodat kans op huidletsel bestaat. Bij betrokkene is sprake van een zwakke huidbarrière. Zij mag geen werkzaamheden verrichten waarbij een verhoogde kans op letsel van de huid van de linker arm bestaat. Betrokkene heeft ook verwezen naar een publicatie van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB), waarin als risicofactoren voor het beroep van/de functie van productiemedewerker kledingfabiek/confectiebedrijf genoemd worden: gevaren van machines, apparatuur, gereedschap (knellen, snijden, verwonding, elektriciteit). Dit maakt dat deze functie ongeschikt is.
4.2.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In het rapport van 12 augustus 2013 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep er terecht op gewezen dat de arbeidskundig analist bij de functiebeschrijving niet heeft vermeld dat daarin sprake is van een verhoogde kans op lichamelijk letsel als gevolg van de uitoefening van de functie. Uitgaande van de juistheid van deze functiebeschrijving, leidt de enkele verwijzing naar een publicatie van het NCvB, die overigens betrekking heeft op een andere functie dan die van afbiester als hier aan de orde, niet tot de conclusie dat deze functie voor betrokkene niet passend is.
4.3.
Met de aldus passend geoordeelde functies inpakker (SBC-code 111190), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en afbiester (SBC-code 272043) berust het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag en behoeft de passendheid van de functie van samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) geen bespreking.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard.
5. Gelet op dit oordeel is er geen aanleiding tot een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 augustus 2013 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM