ECLI:NL:CRVB:2016:2757
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en intrekking van bijstand op basis van niet gemelde geldtransacties
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de herziening en intrekking van haar bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan de orde is. Appellante ontving bijstand van 24 december 2008 tot en met 21 februari 2014, maar na een melding van ongebruikelijke transacties door de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL) werd er een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek wees uit dat appellante in de maanden juli, augustus en oktober 2010 vier geldtransacties vanuit het buitenland had ontvangen, in totaal een bedrag van € 14.652,-. De gemeente Amsterdam concludeerde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door deze transacties niet te melden, wat leidde tot de herziening en intrekking van haar bijstand over deze maanden.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de transacties vriendendiensten betroffen en dat zij geen vergoeding had ontvangen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellante had moeten begrijpen dat haar activiteiten invloed konden hebben op haar recht op bijstand. De Raad bevestigt dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, indien niet kan worden vastgesteld of de betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Appellante heeft geen verifieerbare gegevens overgelegd die haar stellingen onderbouwen, waardoor het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.