ECLI:NL:CRVB:2016:2748
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op grond van schending inlichtingenverplichting en privacykwesties
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant op basis van een vermeende schending van de inlichtingenverplichting. Appellant ontving vanaf 16 mei 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een melding van het Re-integratiebedrijf Amsterdam dat appellant niet bereikbaar was en dat zijn vriendin op zijn uitkeringsadres aanwezig zou zijn, heeft de Dienst Werk en Inkomen (DWI) een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door geen informatie te verstrekken over de verblijfplaats en geboortedatum van zijn vriendin. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond.
Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij de inlichtingenverplichting niet had geschonden en dat de vragen over zijn vriendin een inbreuk op zijn privacy vormden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant wel degelijk informatie had verstrekt over de verblijfplaats van zijn vriendin en dat de vraag naar haar geboortedatum niet relevant was voor het vaststellen van zijn woon- en leefsituatie. De Raad concludeerde dat het college ten onrechte de bijstand had ingetrokken en teruggevorderd, en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Raad herstelde de besluiten van het college en veroordeelde het college tot vergoeding van de kosten van appellant, die in totaal € 2.976,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 5 juli 2016.