ECLI:NL:CRVB:2016:2738
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening met terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de bijstandsverlening aan een appellant die met terugwerkende kracht bijstand aanvroeg vanaf 9 mei 2012. De Raad had eerder, op 14 april 2015, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch ten onrechte had nagelaten een standpunt in te nemen over de vraag of de appellant recht had op bijstand met terugwerkende kracht. Het college had in een nieuw besluit op 11 juni 2015 het bezwaar van de appellant opnieuw ongegrond verklaard, waarbij het stelde dat er geen aanvraag tot stand was gekomen door verwijtbaar gedrag van de appellant.
De Raad oordeelde dat het college niet de vereiste zorgvuldigheid had betracht en dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op de datum van de melding recht op bijstand had, en dat het college had moeten beoordelen of de appellant voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening met terugwerkende kracht. De Raad heeft het besluit van het college vernietigd voor de periode van 9 mei 2012 tot 24 oktober 2012 en heeft zelf in de zaak voorzien door de bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant en is het verzoek om wettelijke rente over de na te betalen bijstand toegewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de juiste toepassing van de wet bij besluiten over bijstandsverlening, vooral in situaties waarin terugwerkende kracht aan de orde is.