ECLI:NL:CRVB:2016:2729

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
14/1974 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake buiten behandeling gelaten aanvragen bijzondere bijstand

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de rechtbank de bestreden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas heeft bevestigd. Appellanten, die bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hebben bijzondere bijstand aangevraagd voor griffierechten en advocaatkosten. Het college heeft deze aanvragen buiten behandeling gelaten omdat appellanten niet gebruik hebben gemaakt van de voorgeschreven aanvraagformulieren. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat het college de verplichting om aanvraagformulieren te gebruiken rechtmatig heeft opgelegd en dat appellanten niet hebben voldaan aan deze verplichting. De Raad oordeelt dat de communicatieregeling van het college een redelijke en objectieve rechtvaardiging biedt voor het gemaakte onderscheid en dat er geen sprake is van ongelijke behandeling of willekeur. De hoger beroepen van appellanten worden afgewezen en de aangevallen uitspraken worden bevestigd.

Uitspraak

14/1974 WWB, 14/1975 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 27 februari 2014, 13/3481 (aangevallen uitspraak 1) en 13/3482 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verstraten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
B.M. Verhaag.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Het college heeft voor appellanten een communicatieregeling getroffen waarin is bepaald dat appellanten aanvragen om bijzondere bijstand ingevolge de WWB moeten indienen op een daarvoor vastgesteld aanvraagformulier per onderscheiden kostensoort.
1.3.
Bij brief van 12 maart 2012, door de gemeente Peel en Maas ontvangen op 13 maart 2012, heeft mr. Verstraten namens appellanten bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van in rekening gebracht griffierecht ten bedrage van € 115,-.
1.4.
Bij brief van 19 maart 2012 heeft het college appellanten verzocht, ter completering van de aanvraag, het aan appellanten verstrekte aanvraagformulier bijzondere bijstand ingevuld in te dienen. Daarbij heeft het college appellanten er op gewezen dat als zij de gegevens niet of niet volledig vóór 10 april 2012 inleveren de aanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling wordt genomen.
1.5.
Bij besluit van 17 april 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 juli 2012 (bestreden besluit 1), heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling gesteld. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de formele vereisten voor het indienen van een aanvraag en de hersteltermijn ongebruikt is verstreken.
1.6.
Bij brief van 28 maart 2012, door de gemeente Peel en Maas ontvangen op 29 maart 2012, heeft mr. Verstraten namens appellanten bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van in rekening gebracht griffierecht ten bedrage van € 115,-.
Bij brief van 5 april 2012, door de gemeente Peel en Maas ontvangen op 6 april 2012, heeft mr. Verstraten namens appellanten bijzondere bijstand aangevraagd voor de eigen bijdrage advocaatkosten van € 63,50.
Bij brief van eveneens 5 april 2012, door de gemeente Peel en Maas ontvangen op 6 april 2012, heeft mr. Verstraten namens appellanten bijzondere bijstand aangevraagd voor de eigen bijdrage advocaatkosten van € 63,50.
1.7.
Bij brieven van 5 april 2012, onderscheidenlijk 12 april 2012, heeft het college appellanten verzocht ter completering van de onder 1.6 genoemde aanvragen de aan appellanten verstrekte aanvraagformulieren bijzondere bijstand ingevuld in te dienen. Daarbij heeft het college appellanten er op gewezen dat als zij de gegevens niet of niet volledig vóór 21 april 2012, onderscheidenlijk 27 april 2012, inleveren de aanvragen op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb niet in behandeling worden genomen.
1.8.
Bij drie afzonderlijke besluiten van 7 mei 2012, alle na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 juli 2012 (bestreden besluit 2), heeft het college de onder 1.6 genoemde aanvragen met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling gesteld. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de formele vereisten voor het indienen van een aanvraag en de hersteltermijn ongebruikt is verstreken.
2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 4:4 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, voor het indienen van een aanvraag en het verstrekken van gegevens, een formulier kan vaststellen voor zover daarin niet is voorzien bij wettelijk voorschrift.
4.2.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.3.
Niet in geschil is dat het college met de vastgestelde communicatieregeling aan appellanten de verplichting heeft opgelegd om bij het indienen van aanvragen om bijzondere bijstand gebruik te maken van door het college daartoe vastgestelde en aan appellanten uitgereikte aanvraagformulieren (aanvraagformulieren), ingevuld per persoon en per kostensoort. Het staat verder vast dat bij de aanvragen van 12 maart 2012, 28 maart 2012 en 5 april 2012 geen aanvraagformulieren waren gevoegd en dat appellanten geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid binnen de gestelde termijnen alsnog aanvraagformulieren in te dienen.
4.4.
Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat gebruikmaking van de aanvraagformulieren niet noodzakelijk was om de aanvragen te kunnen behandelen. Zij hebben daartoe in de eerste plaats betoogd dat sprake is van een ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen en van willekeur, aangezien zij ten onrechte anders worden behandeld dan de aanvragers voor wie niet de verplichting geldt om aanvraagformulieren te gebruiken.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In de memorie van toelichting op het oorspronkelijke artikel 4.1.1.4, thans 4:4, van de Awb (Kamerstukken II 1988/1989, 21221, nr. 3, blz. 91) wordt onder meer het volgende opgemerkt:
“Het vaststellen van een formulier dient het ordelijk verloop van de behandeling van aanvragen. Het gebruik van formulieren ligt daarom in het bijzonder voor de hand wanneer de betrokken aanvragen ingewikkeld of talrijk zijn. Een aanvraag die anders dan via het voorgeschreven formulier is ingediend, kan onder omstandigheden op grond van artikel 4.1.1.5 buiten behandeling worden gelaten. Daartoe zal aanleiding zijn, indien essentiële gegevens ontbreken of het op een andere wijze indienen van de aanvraag voor het bestuursorgaan tot administratieve problemen aanleiding geeft.”
4.6.
Uit de gedingstukken komt naar voren, en appellanten betwisten niet, dat het team Welzijn Zorg en Inkomen (WZI) van de gemeente Peel en Maas door de vele telefoontjes, uitgebreide faxen en brieven van appellanten onevenredig werd belast, waarmee de dienstverlening aan andere bijstandsgerechtigden in deze gemeente onder druk kwam te staan. Met de communicatieregeling heeft het college beoogd door middel van regulering van de communicatie tussen appellanten en het team WZI een werkbare situatie te behouden en daarmee verband houdende administratieve problemen te voorkomen. Zo met appellanten al kan worden aangenomen dat sprake was van een ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen, bestond er, bezien tegen deze achtergrond, een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid. Van door appellanten gestelde willekeur bij het opleggen van de verplichting om bij het indienen van aanvragen om bijzondere bijstand gebruik te maken de aanvraagformulieren is geen sprake. Uit de hiervoor geciteerde passage uit de memorie van toelichting kan immers worden afgeleid dat de door het college gehanteerde wijze van werken de wetgever ook voor ogen heeft gestaan ten behoeve van het voorkomen van administratieve problemen voor het bestuursorgaan. Zulke administratieve problemen kunnen ook bij individuele gevallen als hier aan de orde spelen.
4.7.
Appellanten hebben voorts aangevoerd dat de aan hen opgelegde verplichting om aanvraagformulieren te gebruiken ten onrechte ook van toepassing is verklaard op door hun gemachtigde ingediende aanvragen.
4.8.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. In zijn uitspraak van 18 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:568, heeft de Raad in een eerder geding tussen partijen al overwogen dat het feit dat een aanvraag is gedaan door de gemachtigde van appellanten niet met zich brengt dat de communicatieregeling dan niet geldt. Dit is een uitvloeisel van het algemene uitgangspunt dat bij belangenbehartiging het handelen of nalaten van een gemachtigde aan de betrokkene wordt toegerekend. Nu voorts geen sprake is van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de situatie ten tijde van de genoemde uitspraak, is er geen aanleiding om in de nu voorliggende gedingen anders te oordelen.
4.9.
Appellanten hebben verder aangevoerd dat, mochten de aanvraagformulieren wel nodig zijn, de aanvragen niet buiten behandeling hadden moeten worden gesteld, maar inhoudelijk hadden moeten worden beoordeeld.
4.10.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de in 4.5 weergegeven passage uit de memorie van toelichting op artikel 4:4 van de Awb volgt dat een aanvraag die niet via het voorgeschreven formulier is ingediend onder meer buiten behandeling kan worden gelaten indien de wijze van indiening tot administratieve problemen voor het bestuursorgaan aanleiding geeft. Daarvan is hier, gelet op wat onder 4.6 is overwogen, sprake. De gestelde omstandigheid dat alle voor de inhoudelijke beoordeling van belang zijnde (bewijs)stukken wel bij de aanvragen waren gevoegd, doet daar niet aan af.
4.11.
Gelet op wat onder 4.5 tot en met 4.10 is overwogen hebben appellanten niet voldaan aan de hen krachtens artikel 4:4 van de Awb opgelegde verplichting. Het college was dan ook op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb bevoegd de aanvragen van appellanten buiten behandeling te stellen. Wat appellanten hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvragen gebruik heeft kunnen maken.
4.12.
Uit 4.11 volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en H.C.P. Venema en
J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.L. Meijer

HD