ECLI:NL:CRVB:2016:2656

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
14-5306 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van leenbijstand en de redelijkheid van de bevoegdheid van het college

In deze zaak gaat het om de terugvordering van leenbijstand door het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel aan appellante. Appellante ontving bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening voor haar woonlasten van 1 februari 2008 tot 1 februari 2009. Het college verleende deze bijstand onder de voorwaarde dat appellante het college op de hoogte moest houden van de verkoop van haar woning en de lening moest terugbetalen zodra de woning verkocht was. Appellante heeft haar woning in 2013 verkocht, maar heeft de gevraagde documenten over de verkoop niet ingeleverd. Het college heeft daarop besloten om de verstrekte bijstand van € 40.109,66 terug te vorderen, omdat appellante de verplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college bevoegd was tot terugvordering op basis van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad stelt vast dat appellante de verplichtingen die aan de bijstand verbonden waren, niet is nagekomen. De Raad wijst erop dat de hoogte van het teruggevorderde bedrag niet door appellante is betwist en dat zij uit de verkoop van de woning een bedrag heeft ontvangen dat hoger is dan het teruggevorderde bedrag. De door appellante aangevoerde omstandigheden, zoals de stagnatie van de verkoop van de woning, bieden geen grond voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot terugvordering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

14/5306 WWB
Datum uitspraak: 12 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
8 augustus 2014, 14/1206 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.J.R. Knopper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2016. Namens appellante is verschenen mr. Knopper. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Gashi.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2.
Bij besluit van 27 augustus 2008 heeft het college aan appellante over de periode van
1 februari 2008 tot 1 februari 2009 bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) verstrekt voor de woonlasten van haar woning op het [adres] in [M.] (woning). Het college heeft de bijstand, gelet op de ruime overwaarde van de te koop staande woning, verleend in de vorm van een geldlening. Daarbij heeft het college aan appellante meegedeeld dat zij, zodra de woning is verkocht, de lening moet terugbetalen. Tevens heeft het college aan appellante de verplichting opgelegd om het college op de hoogte te houden omtrent de verkoop van de woning. De bijzondere bijstand is nadien, met wisselende bedragen, onder dezelfde voorwaarden en verplichting verstrekt tot en met 31 december 2012.
1.3.
Appellante heeft zich op 6 maart 2013 van het [adres] in [M.] laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: Basisregistratie personen) van de gemeente Gemert-Bakel.
1.4.
Het college heeft appellante daarop bij brieven van 1 en 3 juli 2013 verzocht om de verkoopakte en de eindafrekening van de notaris betreffende de verkoop van de woning over te leggen. Appellante heeft deze gegevens niet verstrekt, maar wel gereageerd op de brieven met e-mailberichten. Bij brief van 29 juli 2013 heeft het college appellante nogmaals in de gelegenheid gesteld om voormelde gegevens over de verkoop van het huis te verstrekken en haar tevens verzocht om, indien sprake is van een andere geldlening op de woning, hiervan bewijsstukken aan te leveren. Ook daarna heeft appellante de door het college gevraagde bewijsstukken niet ingeleverd.
1.5.
Bij besluit van 21 augustus 2013, gehandhaafd bij besluit van 5 februari 2014 (bestreden besluit), heeft het college de over de periode van 1 februari 2008 tot en met 31 december 2012 als geldlening aan appellante verstrekte bijstand tot een bedrag van € 40.109,66 van haar teruggevorderd, omdat zij de aan de bijzondere bijstand verbonden verplichtingen niet is nagekomen. Appellante heeft eerst in de in 1.4 genoemde e-mailberichten laten weten dat de woning voor een bedrag van € 280.000,- is verkocht. Op grond van de bij het college bekende gegevens, onder meer betreffende de hoogte van de hypotheek en de verdeling van de overwaarde tussen appellante en haar ex-partner, is appellante in staat de lening in één keer af te lossen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 58, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB bepaalde ten tijde hier van belang dat het college de kosten van bijstand kan terugvorderen, voor zover de bijstand in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen. De rechtbank heeft ten onrechte het bestreden besluit, waarin artikel 58, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB als grondslag voor de terugvordering was neergelegd, beoordeeld op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste van de WWB.
4.2.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat het college op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB bevoegd was tot terugvordering van de verstrekte leenbijstand, omdat appellante de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen. Verder is de hoogte van het teruggevorderde bedrag niet betwist door appellante en is ook niet langer in geschil dat appellante uit de verkoop van de woning een bedrag heeft ontvangen dat ligt boven het door het college teruggevorderde bedrag.
4.3.
In de door appellante aangevoerde omstandigheden, namelijk dat buiten haar wil en invloed de verkoop van de woning is gestagneerd, waardoor zij schade heeft geleden gelet op de uiteindelijk gerealiseerde opbrengst en ook de leenbijstand onnodig hoog is opgelopen, waarin het college volgens appellante reden had moeten zien om in te grijpen, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot terugvordering. De door appellante gestelde stagnatie zou volgens appellante zijn oorzaak vinden in de omstandigheid dat haar voormalig echtgenoot een lening zou hebben gesloten bij of verkregen zou hebben van de gemeente Helmond onder een op de woning drukkend zekerheidsverband, maar namens appellante is ter zitting erkend dat voor deze stelling geen bewijsstukken zijn. Het lag echter op de weg van appellante haar stelling omtrent het zekerheidsverband nader te onderbouwen. Niet valt in te zien dat de gestelde stagnatie aan het college valt toe te rekenen dan wel dat het college gehouden was bij de verkoop in te grijpen, zo dit al mogelijk was.
4.4.
Het college heeft voorts in het feit dat appellante het uit de verkoop ontvangen bedrag na bijschrijving op haar rekening heeft aangewend om eerst andere schulden af te lossen en diverse betalingen te doen, geen bijzondere omstandigheden aanwezig hoeven achten om van terugvordering af te zien. Bij de toekenning van bijzondere bijstand als geldlening is immers expliciet aan appellante duidelijk gemaakt dat zij zodra de woning was verkocht uit die opbrengst de door het college verstrekte lening aan het college moest terugbetalen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, gelet op 4.1 met verbetering van gronden, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik als voorzitter en G.M.G. Hink en G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2016.
(getekend) Y.J. Klik
` (getekend) A.M.C. de Vries

HD