ECLI:NL:CRVB:2016:2656
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van leenbijstand en de redelijkheid van de bevoegdheid van het college
In deze zaak gaat het om de terugvordering van leenbijstand door het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel aan appellante. Appellante ontving bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening voor haar woonlasten van 1 februari 2008 tot 1 februari 2009. Het college verleende deze bijstand onder de voorwaarde dat appellante het college op de hoogte moest houden van de verkoop van haar woning en de lening moest terugbetalen zodra de woning verkocht was. Appellante heeft haar woning in 2013 verkocht, maar heeft de gevraagde documenten over de verkoop niet ingeleverd. Het college heeft daarop besloten om de verstrekte bijstand van € 40.109,66 terug te vorderen, omdat appellante de verplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college bevoegd was tot terugvordering op basis van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad stelt vast dat appellante de verplichtingen die aan de bijstand verbonden waren, niet is nagekomen. De Raad wijst erop dat de hoogte van het teruggevorderde bedrag niet door appellante is betwist en dat zij uit de verkoop van de woning een bedrag heeft ontvangen dat hoger is dan het teruggevorderde bedrag. De door appellante aangevoerde omstandigheden, zoals de stagnatie van de verkoop van de woning, bieden geen grond voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot terugvordering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.