1.3.Op 19 mei 2011 heeft de minister appellant in kennis gesteld van het voornemen hem, op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR) voor te dragen voor ontslag wegens wangedrag. Uit het onderzoek is, aldus het voornemen, gebleken dat:
- appellant gedurende diensttijd zonder toestemming van het bevoegd gezag voor de Stichting [naam Stichting] - waarvan appellant voorzitter is of waar hij in het verleden een andere bestuurlijke functie heeft vervuld - medische diensten heeft verleend aan personen die niet als patiënt behandeld mogen worden in het CMH;
- appellant daarbij gebruik heeft gemaakt van dienstmiddelen van het CMH;
- appellant hiertoe aanvullend onderzoek heeft laten verrichten in en op kosten van het Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht, het partnerziekenhuis van het CMH;
- appellant voor het laatstgenoemde declaraties heeft ingediend bij de zorgverzekeraar, die werden uitbetaald ten gunste van de Stichting [naam Stichting] en niet aan het UMC;
- appellant hiervoor declaraties heeft ingediend bij de zorgverzekeraar die door tussenkomst van de Stichting [naam Stichting] ten gunste van hem werden vergoed;
- appellant ten behoeve van het verrichten van deze diensten een aantal ambtenaren, te weten medisch secretaressen en [assisitenten] , werkzaam bij het Ministerie van Defensie, onder naam van reiskostenvergoeding een vergoeding heeft betaald voor de extra werkzaamheden die deze diensten met zich meebrachten;
- appellant heeft verzuimd de medische dossiers van deze niet reguliere CMH-patiënten in een niet afgesloten ruimte te bewaren.
Verder is, zo vervolgt het voornemen, uit het onderzoek gebleken dat:
- appellant gedurende diensttijd zonder toestemming van het bevoegd gezag in opdracht van fabrikanten klinisch wetenschappelijk en/of experimenteel onderzoek heeft verricht op mensen;
- appellant onderzoeken heeft uitgevoerd zonder voorafgaand positief advies van de medisch-ethische toetsingscommissie CMH met inachtneming van de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek met mensen, ongeacht de risico’s die dit voor het Ministerie van Defensie met zich meebrengt;
- appellant hiertoe aanvullende onderzoeken heeft laten verrichten in en op kosten van het UMC Utrecht, het partnerziekenhuis van het CMH;
- appellant daarbij gebruik heeft gemaakt van dienstmiddelen van het CMH;
- appellant heeft aangegeven voor deze wetenschappelijke onderzoeken van de fabrikant in persoon vergoedingen te hebben ontvangen;
- appellant ten behoeve van het verrichten van deze onderzoeken een aantal ambtenaren, te weten medisch secretaressen en [assisitenten] , werkzaam bij het Ministerie van Defensie, onder naam van reiskostenvergoeding een vergoeding heeft betaald voor de extra werkzaamheden die deze onderzoeken met zich meebrachten;
- appellant via de Stichting [naam Stichting] een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven inzake de huur van CMH-ruimtes teneinde een noodzakelijke uitvoerbaarheidsverklaring voor het verrichten van dit onderzoek te kunnen verkrijgen;
- appellant het CMH alsmede het Ministerie van Defensie in een onaanvaardbare risicovolle positie heeft gebracht.