ECLI:NL:CRVB:2016:264

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
14/1033 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om bevordering van ambtenaar binnen de politie na demotie en beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een ambtenaar bij de politie, had verzocht om bevordering naar een hogere functie, maar zijn verzoek werd afgewezen door de korpschef. De korpschef stelde dat de appellant niet beschikte over de verwachte geschiktheid voor de functie, omdat hij eerder was gedemotiveerd wegens onvoldoende functioneren. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat de appellant niet voldeed aan de vereisten van het loopbaanbeleid.

De Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de korpschef in redelijkheid kon besluiten dat het te vroeg was om de verwachte geschiktheid van de appellant vast te stellen, gezien zijn eerdere demotie en de noodzaak om aan te tonen dat hij het niveau van functioneren kon vasthouden. De Raad oordeelde dat de korpschef niet in strijd met het loopbaanbeleid had gehandeld en dat de appellant niet beschikte over de verwachte geschiktheid voor de hogere functie. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1033 AW
Datum uitspraak: 21 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 januari 2014, 13/3663 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Midden- en West-Brabant. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. M.A. Billiet-de Jonge hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Billiet-de Jonge. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Meuser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest in de functie van [naam functie 1] (schaal 8) bij de [naam regio] . Per 1 augustus 2011 is hij wegens disfunctioneren geplaatst in de functie van [naam functie 2]
(schaal 7), thans genaamd [naam functie 3] (GGP).
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (HAP II) in werking getreden (Stcrt. 2010, 19782). Een van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met [functie 4] in de GGP’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor doorstroming van [naam functie 3] GGP (schaal 7) naar [functie 4] GGP (schaal 8) is, voor zover hier van belang, als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor [functie 4] GGP’. In april 2013 zijn nadere uitvoeringsafspraken tot stand gekomen. De korpschef heeft het loopbaanbeleid alsmede deze uitvoeringsafspraken ten grondslag gelegd aan zijn beslissingen op verzoeken om doorstroming (bevordering).
1.3.
Het functioneren van appellant over de periode 1 september 2011 tot 26 oktober 2012 is beoordeeld als “zeer goed”. De beoordeling is bij besluit van 21 november 2012 door het bevoegd gezag vastgesteld. Op 4 december 2012 heeft appellant verzocht om bevordering op grond van het loopbaanbeleid.
1.4.
Bij besluit van 18 december 2012 is het verzoek om bevordering afgewezen op de grond dat het loopbaanbeleid niet op appellant van toepassing is.
1.5.
Bij besluit van 28 mei 2013 (bestreden besluit) heeft de korpschef - voor zover van belang - het bezwaar ongegrond verklaard. De korpschef heeft erkend dat de circulaire waarin het loopbaanbeleid is vastgelegd wel op appellant van toepassing is, maar het verzoek om bevordering afgewezen op de grond dat de volgens de circulaire vereiste drie jaren waarin appellant door goede beoordelingen zijn verwachte geschiktheid heeft kunnen etaleren nog niet zijn verstreken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat de korpschef het verzoek om bevordering ten onrechte heeft afgewezen wegens het niet voldoen aan het vereiste van drie jaar werkervaring. Dit vereiste is, aldus de rechtbank, niet van toepassing op de stap van [naam functie 3] GGP naar [functie 4] GGP. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten omdat appellant niet over de verwachte geschiktheid voor [functie 4] GGP beschikt.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. De Raad zal dus beoordelen of de weigering van het verzoek om bevordering op de grond dat appellant niet beschikt over de verwachte geschiktheid kan standhouden.
3.2.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn betoog dat, ondanks dat in zijn beoordeling een expliciet oordeel over zijn verwachte geschiktheid ontbreekt, deze impliciet volgt uit de beoordeling boven de norm en de aansporing van zijn beoordelaar om een verzoek om bevordering in te dienen. Dat in dit geval niet het vereiste van drie jaar ervaring geldt, neemt niet weg dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij het te vroeg vindt om, na een periode waarin appellant onvoldoende heeft gefunctioneerd en om die reden een demotie heeft plaatsgevonden, op basis van één goede beoordeling de verwachte geschiktheid uit te spreken. Appellant dient eerst te laten zien dat hij dit niveau van functioneren kan vasthouden. Naar het oordeel van de Raad heeft de korpschef hiermee niet in strijd met het loopbaanbeleid gehandeld. Evenmin kan gezegd worden dat de korpschef aan de demotie achteraf extra voorwaarden heeft verbonden en daarmee onbehoorlijk, onzorgvuldig of in strijd met de rechtszekerheid zou hebben gehandeld, zoals appellant heeft aangevoerd.
3.3.
Uit 3.2 volgt dat appellant niet beschikt over de verwachte geschiktheid voor [functie 4] GGP. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD