ECLI:NL:CRVB:2016:2600
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond heeft verklaard. Appellanten, die sinds 1 november 2011 bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellanten te laat loonstroken hadden ingeleverd, wat leidde tot een herziening van de bijstand over de periode van 25 maart 2013 tot en met 31 december 2013 en een terugvordering van € 3.950,14.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellanten de loongegevens in de periode in geding niet tijdig hebben ingeleverd, ondanks dat de dochter van appellanten het college op 1 mei 2013 op de hoogte heeft gesteld van de uitbreiding van de werkzaamheden van appellante. De Raad oordeelt dat de schending van de inlichtingenverplichting leidt tot een te hoge bijstandsverlening, waardoor het college verplicht was de bijstand te herzien en de kosten terug te vorderen. De Raad heeft ook de beroepsgrond van appellanten over de zogenaamde zesmaandenjurisprudentie verworpen, omdat deze niet van toepassing was in dit geval.
Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.