ECLI:NL:CRVB:2016:2571

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
14/1625 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep inzake verzoek om informatie op basis van de WOB en WBP

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellanten, die bijstand ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), hadden op 3 juli 2012 een verzoek ingediend bij het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug om informatie te verstrekken. Dit verzoek was gericht op het verkrijgen van gegevens over opgelegde maatregelen en inhoudingen. Het dagelijks bestuur heeft hierop gereageerd met een brief op 16 juli 2012, waarin het bezwaar van appellanten tegen deze brief niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard, met de overweging dat het verzoek niet onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) of de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) viel. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, stellende dat het dagelijks bestuur in strijd met de Wob en de Wbp had gehandeld door hun verzoek om informatie af te wijzen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de reactie van het dagelijks bestuur op het verzoek van appellanten geen besluit op grond van de WWB was. De Raad heeft geconcludeerd dat het verzoek om informatie was gedaan in het kader van de Wob of de Wbp, maar dat de afwijzing daarvan geen besluit was dat onder de bevoegdheid van de Raad viel. Daarom heeft de Raad zich onbevoegd verklaard en het hoger beroepschrift doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

14/1625 WWB
Datum uitspraak: 12 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
14 februari 2014, 12/4038 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) beiden te [woonplaats]
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld. Namens appellanten heeft mr. dr. K.A. Faber, advocaat, aanvullende gronden van het hoger beroep ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is aan de orde gesteld op 26 januari 2016. De behandeling van de zaak is in overleg met partijen verdaagd. De reden daarvan was dat mr. dr. Faber zich, zonder dit vooraf te melden bij de Raad, aan de zaak heeft onttrokken en de uitnodiging voor de zitting appellanten niet tijdig had bereikt.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 14/1621 WWB, 14/1622 WWB, 14/1623 WWB en 14/1626 WWB, plaatsgevonden op 31 mei 2016. Appellanten zijn in persoon verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Hoogendoorn en mr. E. Heij. In de zaken met voormelde registratienummers is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen ten tijde hier van belang bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Op 3 juli 2012 hebben appellanten het dagelijks bestuur per e-mailbericht verzocht om gegevens te verstrekken. Zij hebben het volgende verzocht:
“1. Alle maatregelen, de precieze bedragen, die door de RSD aan ons zijn opgelegd en zoals die door de RSD aan de belastingdienst zijn verstrekt;
2. Alle inhoudingen, Verl. Inw verdienend kind 10% en 15%, die door de RSD aan ons zijn opgelegd en zoals die door de RSD aan de belastingdienst zijn verstrekt;
3. Alle inhoudingen van € 167,25, totaal inkomsten (incl. VT), die door de RSD in 2009 aan ons zijn opgelegd en zoals die door de RSD aan de belastingdienst zijn verstrekt.”
Daarbij hebben appellanten de RSD verzocht om uitleg van alle inhoudingen die onder punten 2 en 3 zijn vermeld en om te verwijzen naar de relevante wettelijke richtlijnen, regelgeving en/of rechtspraak.
1.3.
Naar aanleiding hiervan heeft het dagelijks bestuur bij brief van 16 juli 2012 appellanten verwezen naar eerdere beschikkingen over deze onderwerpen en naar de jaaropgave, die eerder aan appellanten zijn verstrekt.
1.4.
Bij besluit van 20 september 2012 (het bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellanten tegen de brief van 16 juli 2012 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - samengevat - overwogen dat appellanten het verzoek van 3 juli 2012 hebben gedaan ten behoeve van op dat moment bij de rechtbank lopende procedures tussen partijen en dat het verzoek geen verzoek is op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) of artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De reactie van het dagelijks bestuur van 16 juli 2012 is daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat het dagelijks bestuur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat het dagelijks bestuur in strijd met de Wob en de Wbp het verzoek om informatie heeft afgewezen. Ter zitting hebben zij nader toegelicht dat de aanleiding voor het verzoek een kwestie was die tussen hen en de Belastingdienst speelde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat de reactie van het dagelijks bestuur op het verzoek van 3 juli 2012 van appellanten geen besluit op grond van de WWB is. Appellanten stellen zich blijkens de beroepsgronden op het standpunt dat hun verzoek om informatie is gedaan in het kader van de Wob of de Wbp, zodat de afwijzing daarvan een besluit is op grond van de Wob of de Wbp.
4.2.
Ingevolge artikel 8:105 van de Awb wordt het hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
4.3.
Op grond van artikel 9 of artikel 10 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak kan tegen een uitspraak van de rechtbank omtrent een besluit, genomen op grond van een in die artikelen genoemd voorschrift of anderszins in die artikelen omschreven, hoger beroep worden ingesteld bij de Raad.
4.4.
De in de brief van 16 juli 2012 vervatte beslissing is niet genomen op grond van een in de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak vermeld wettelijk voorschrift. In het bijzonder worden de Wob en de Wbp niet in artikel 9 of artikel 10 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak vermeld.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de Raad niet bevoegd is kennis te nemen van het door appellanten ingediende hoger beroep. De Raad zal zich daarom onbevoegd verklaren. Het hoger beroepschrift zal met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, in samenhang met
artikel 6:24 van de Awb worden doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd
.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en F. Hoogendijk en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.S. Spek

JL