ECLI:NL:CRVB:2016:2570
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- F. Hoogendijk
- J.L. Boxum
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op basis van vermogen
In deze zaak heeft appellant op 22 augustus 2013 bijzondere bijstand voor inrichtingskosten aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag op 6 november 2013 afgewezen, omdat appellant over een vermogen beschikt dat de voor hem geldende grens van het vrij te laten vermogen van € 5.795,- overschrijdt. Appellant bezit samen met zijn broer een woning in Suriname, waarvan de waarde op € 100.000,- is getaxeerd, wat betekent dat € 50.000,- aan appellant kan worden toegerekend. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand vraagt, niet kunnen worden voldaan uit zijn vermogen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de hypotheekschuld die appellant samen met zijn ex-echtgenote heeft. De Raad concludeert dat, na aftrek van de hypotheekschuld, het vermogen van appellant nog steeds boven de vrij te laten grens ligt. De Raad heeft ook overwogen dat artikel 16, eerste lid, van de WWB niet van toepassing is, omdat appellant tot de personenkring van de WWB behoort en geen recht heeft op bijstand op basis van de artikelen 13 tot en met 15 van de WWB.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, met verbetering van de gronden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.