ECLI:NL:CRVB:2016:2555

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
15-3854 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertrouwensbeginsel bij vaststelling van persoonsgebonden budget door Zorgkantoor

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een geschil tussen appellante en VGZ Zorgkantoor B.V. over de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) voor het jaar 2012. Appellante had aanvankelijk een pgb van € 85.794,79 toegewezen gekregen, maar het Zorgkantoor heeft dit bedrag later verhoogd naar € 90.951,93. Appellante heeft echter een hoger bedrag van € 102.685,93 verantwoording afgelegd en was van mening dat het Zorgkantoor het pgb op dat hogere bedrag had moeten vaststellen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante er niet op mocht vertrouwen dat het Zorgkantoor het pgb voor 2012 op een hoger bedrag zou vaststellen dan het reeds verleende bedrag. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd door de Raad afgewezen, omdat er geen uitdrukkelijke toezeggingen van het Zorgkantoor waren gedaan die gerechtvaardigde verwachtingen bij appellante hadden gewekt. De Raad oordeelde dat de gedingstukken geen aanknopingspunten bevatten voor het oordeel dat het Zorgkantoor aan appellante had toegezegd dat het pgb voor 2012 op een hoger bedrag zou worden vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.J. Schaap als voorzitter, en de leden J.P.A. Boersma en L.M. Tobé. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3854 AWBZ
Datum uitspraak: 6 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
28 april 2015, 14/3427 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
VGZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G.J. Spiekker, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2016. Voor appellante zijn verschenen haar vader [naam vader] en haar moeder [naam moeder], bijgestaan door
mr. Spiekker. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.L.P. van Unnik.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 20 december 2011 heeft het Zorgkantoor op grond van de Regeling subsidies AWBZ aan appellante voor 2012 een netto persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 85.794,79.
1.2.
Het Zorgkantoor heeft bij opeenvolgende besluiten de verlening van het pgb voor 2012 gewijzigd. Laatstelijk bij besluit van 26 juni 2013. Bij dit besluit heeft het Zorgkantoor aan appellante voor 2012 een netto pgb verleend van € 90.951,93. Hierbij is rekening gehouden met een bedrag van 5.048,-, waarmee het pgb uit coulance is verhoogd.
1.3.
Bij besluit van 1 oktober 2013 heeft het Zorgkantoor het netto pgb voor 2012 vastgesteld op € 90.951,93.
1.4.
Bij besluit van 5 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 oktober 2013 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Zorgkantoor overwogen dat aan appellante bij besluit van 26 juni 2013 voor 2012 een pgb van € 90.951,93 is verleend en dat dat besluit in rechte vast staat. Volgens het Zorgkantoor mocht appellante er niet op vertrouwen dat het pgb voor 2012 op een hoger bedrag dan het aan haar verleende bedrag zou worden vastgesteld. Het door appellante verantwoorde bedrag van
€ 102.685,93 kan daarom niet worden geaccepteerd en het pgb kan niet op dat bedrag worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of appellante er op mocht vertrouwen dat het Zorgkantoor het pgb voor 2012 zou vaststellen op een hoger bedrag dan het aan haar verleende bedrag.
4.2.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Een beroep op dat beginsel kan volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld CRvB 7 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3805) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegd orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De gedingstukken bevatten geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Zorgkantoor aan appellante heeft toegezegd dat het pgb voor 2012 zou worden vastgesteld op een bedrag dat hoger was dan het verleende bedrag van € 90.951,93. Aan de enkele omstandigheid dat er tussen partijen nog een procedure liep over het pgb voor 2011 kan appellante geen rechtens te honoreren verwachtingen ontlenen voor het pgb voor 2012,
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en J.P.A. Boersma en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) H.J. Dekker

NK