ECLI:NL:CRVB:2016:2540

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
15/4783 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een ID-baan en ontslag wegens opheffing van de betrekking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die was aangesteld in de functie van [functie 1] bij een openbare basisschool in Rotterdam. De functie was een bovenformatieve ID-baan, gefinancierd door een subsidie van de gemeente Rotterdam. Door de beëindiging van deze subsidie heeft het college van bestuur van de Stichting Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam besloten de functie op te heffen, wat leidde tot het ontslag van appellante. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit ontslag, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank Rotterdam heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het ontslag niet op de juiste gronden was verleend, omdat de aanstellingsakte niet leidend was bij de beoordeling van het ontslag. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij feitelijk werkzaamheden van [functie 2] heeft verricht en dat haar betrekking niet had mogen worden opgeheven.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante afgewezen. De Raad oordeelt dat appellante inderdaad was aangesteld in de functie van [functie 1] en dat de beëindiging van de subsidie door de gemeente Rotterdam rechtvaardigde dat het college de functie heeft opgeheven. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten, en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4783 AW
Datum uitspraak: 7 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
29 mei 2015, 14/8330 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van bestuur van de Stichting Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. van Bremen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft mr. Van Bremen nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A. Šimičević. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. Quaak.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in het kader van een zogenoemde in- en doorstroombaan (ID-baan) met ingang van 1 september 1999 aangesteld als [functie 1] bij de openbare basisschool (OBS) [naam] in Rotterdam.
1.2.
Nadat het college zijn voornemen daartoe aan appellante had meegedeeld en zij haar zienswijze daarop naar voren had gebracht, heeft het college bij besluit van 30 april 2014 appellante met ingang van 1 augustus 2014 eervol ontslag verleend wegens opheffing van de betrekking als gevolg van de beëindiging van de subsidiëring van ID-banen door de gemeente Rotterdam. Bij besluit van 15 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het ontslag gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat niet de aanstellingsakte leidend is bij de beoordeling van het ontslag op grond van opheffing van de betrekking, zoals in het bestreden besluit tot uitgangspunt is genomen, maar het samenstel van feitelijk opgedragen werkzaamheden. Het bestreden besluit is daarom ondeugdelijk gemotiveerd. Om deze reden heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat appellante niet heeft aangetoond dat zij feitelijk werkzaamheden als [functie 2] heeft verricht. Het samenstel van feitelijk opgedragen werkzaamheden bestond voor het overgrote deel uit de werkzaamheden van [functie 1], waarvan is komen vast te staan dat deze niet meer bekostigd kunnen worden en zijn vervallen. Het college was daarom bevoegd appellante eervol ontslag te verlenen. Gelet hierop heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Kern van het hoger beroep is dat appellante feitelijk de werkzaamheden van [functie 2] verrichtte en niet die van [functie 1], dat haar betrekking daarom niet is opgeheven en dat aan haar dan ook geen ontslag wegens opheffing van de betrekking had mogen worden verleend.
4.2.
De Raad volgt appellante hierin niet. Appellante is aangesteld in de betrekking van [functie 1]. Zoals het college ter zitting nader heeft toegelicht betrof het hier een bovenformatieve ID-baan die ook bovenformatief werd bekostigd uit de subsidie die het college hiervoor van de gemeente Rotterdam ontving. Als gevolg van de beëindiging van de subsidie door de gemeente Rotterdam en bij gebreke van andere financiële middelen om deze ID-banen te behouden, heeft het college de functie van [functie 1] opgeheven. Dat appellante in het kader van haar functie als [functie 1] ook werkzaamheden als [functie 2] en zelfs als invalleerkracht heeft verricht, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, betekent, anders dan zij stelt, niet dat haar betrekking niet is opgeheven en evenmin dat het college aan haar geen ontslag wegens opheffing van de betrekking mocht verlenen. Hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd, stuit hierop af.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2016.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.W. Munneke

HD