In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal ongegrond heeft verklaard. Het college had appellant en zijn echtgenote in 2011 bijstandsverlening verleend in de vorm van een renteloze geldlening op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004). Na een herberekening van het inkomen van appellant en zijn echtgenote, heeft het college besloten de verstrekte lening volledig terug te vorderen, omdat het gezamenlijke inkomen boven de bijstandsnorm uitkwam. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het terugvorderingsbedrag onjuist is vastgesteld en dat een deel van de bijstand pas in 2012 is uitbetaald. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het college de hoogte van het terugvorderingsbedrag niet correct had berekend. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van appellant gegrond verklaard. De Raad heeft de besluiten van het college herroepen en het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 14.760,78, waarbij ook de leenbijstand van € 2.086,15 in een bedrag om niet is omgezet. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een totaalbedrag van € 1.488,-.