ECLI:NL:CRVB:2016:2516
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van AOW-pensioen na onjuiste berekening van toeslag
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een AOW-pensioen. Appellant diende op 18 juli 2011 een aanvraag in voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en gaf daarbij aan dat zijn echtgenote inkomsten uit arbeid en een uitkering ontving. De Sociale verzekeringsbank (Svb) kende appellant een AOW-uitkering toe met een toeslag voor zijn echtgenote, maar hield bij de berekening van de toeslag alleen rekening met de inkomsten uit arbeid. In augustus 2012 meldde appellant dat de inkomsten van zijn echtgenote niet waren veranderd, maar de Svb herzag de toeslag zonder rekening te houden met de uitkering van de echtgenote. Uiteindelijk ontving appellant vanaf 10 februari 2013 geen toeslag meer, omdat zijn echtgenote recht had op een zelfstandig ouderdomspensioen.
Bij een gegevensuitwisseling met de belastingdienst bleek dat de Svb ten onrechte geen rekening had gehouden met de uitkering van de echtgenote bij de toekenning van de toeslag. De Svb herzag de toeslag en vorderde een bedrag van € 6.568,89 terug. Appellant maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd overwogen dat appellant had kunnen begrijpen dat de toeslag onjuist was berekend.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij niet had kunnen begrijpen dat hij te veel toeslag ontving. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de uitkering van zijn echtgenote van invloed was op de hoogte van de toeslag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De herziening van de toeslag en de terugvordering werden als rechtmatig beschouwd, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.