ECLI:NL:CRVB:2016:2516

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
14/3744 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-pensioen na onjuiste berekening van toeslag

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een AOW-pensioen. Appellant diende op 18 juli 2011 een aanvraag in voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en gaf daarbij aan dat zijn echtgenote inkomsten uit arbeid en een uitkering ontving. De Sociale verzekeringsbank (Svb) kende appellant een AOW-uitkering toe met een toeslag voor zijn echtgenote, maar hield bij de berekening van de toeslag alleen rekening met de inkomsten uit arbeid. In augustus 2012 meldde appellant dat de inkomsten van zijn echtgenote niet waren veranderd, maar de Svb herzag de toeslag zonder rekening te houden met de uitkering van de echtgenote. Uiteindelijk ontving appellant vanaf 10 februari 2013 geen toeslag meer, omdat zijn echtgenote recht had op een zelfstandig ouderdomspensioen.

Bij een gegevensuitwisseling met de belastingdienst bleek dat de Svb ten onrechte geen rekening had gehouden met de uitkering van de echtgenote bij de toekenning van de toeslag. De Svb herzag de toeslag en vorderde een bedrag van € 6.568,89 terug. Appellant maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd overwogen dat appellant had kunnen begrijpen dat de toeslag onjuist was berekend.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij niet had kunnen begrijpen dat hij te veel toeslag ontving. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de uitkering van zijn echtgenote van invloed was op de hoogte van de toeslag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De herziening van de toeslag en de terugvordering werden als rechtmatig beschouwd, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

14/3744 AOW
Datum uitspraak: 24 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 mei 2014, 13/5833 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van den Os hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.F.C. Vogel. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 18 juli 2011 een aanvraag om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend en daarbij aangegeven dat zijn echtgenote inkomsten uit arbeid alsmede een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ontving. Bij besluit van 27 juli 2011 is aan appellant met ingang van januari 2012 een AOW-uitkering met een toeslag voor zijn echtgenote toegekend. Bij de berekening van de hoogte van de toeslag heeft de Svb slechts rekening gehouden met de inkomsten uit arbeid.
1.2.
In augustus 2012 heeft appellant desgevraagd aan de Svb doorgegeven dat zijn echtgenote nog steeds dezelfde inkomsten heeft. Bij besluit van 17 september 2012 heeft de Svb de toeslag herzien, maar heeft daarbij wederom uitsluitend rekening gehouden met de inkomsten uit arbeid.
1.3.
Met ingang van 10 februari 2013 ontvangt appellant geen toeslag meer, omdat zijn echtgenote vanaf die datum recht heeft op een zelfstandig ouderdomspensioen.
1.4.
Bij een gegevensuitwisseling met de belastingdienst is de Svb gebleken dat bij de toekenning van de toeslag ten onrechte geen rekening is gehouden met de uitkering van appellants echtgenote. Daaropvolgend heeft de Svb bij besluit van 5 februari 2013 de aan appellant toegekende toeslag herzien over de periode van januari 2012 tot en met januari 2013. Bij besluit van eveneens 5 februari 2013 heeft de Svb over de periode van januari 2012 tot en met januari 2013 een bedrag van € 6.568,89 aan te veel betaald AOW-pensioen van appellant teruggevorderd. Appellant heeft tegen de besluiten van 5 februari 2013 bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 29 juli 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de herziening en de terugvordering ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het appellant duidelijk had kunnen zijn dat de toeslag onjuist was berekend omdat niet met alle inkomsten van zijn echtgenote rekening was gehouden. Voorts is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden die leiden tot het oordeel dat de herziening met volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Door appellant is niet aannemelijk gemaakt dat de herziening onevenredig ingrijpend is in zijn dagelijks leven. Het beroep op de uitspraak van de Raad van 9 augustus 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BB2322) kan om die reden niet slagen. Tot slot heeft appellant geen dringende redenen aangevoerd op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering afgezien kan worden.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het hem redelijkerwijs niet duidelijk heeft kunnen zijn dat hij te veel toeslag ontving. Appellant heeft tijdig opgave gedaan van alle inkomsten van zijn echtgenote en mocht ervan uitgaan dat deze op juiste wijze bij de berekening van de toeslag zouden worden meegenomen. Voorts heeft appellant zijn beroep op de uitspraak van de Raad van 9 augustus 2007 gehandhaafd. Appellant valt niets te verwijten en de herziening is wel degelijk financieel ingrijpend in zijn dagelijks leven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven over de herziening van de toeslag en de terugvordering van de te veel betaalde toeslag.
4.2.
Voorop moet worden gesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant over de periode van januari 2012 tot en met januari 2013 geen recht had op een volledige toeslag, omdat de Svb bij de berekeningen van de hoogte van de toeslag over die periode geen rekening heeft gehouden met de uitkering van de echtgenote.
4.3.
De Svb heeft beleid ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.4.
Voorts blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Daarbij is van belang de mate waarin een betrokkene en de Svb een verwijt kan worden gemaakt en de mate waarin de herziening onevenredig ingrijpend is in het dagelijks leven van de betrokkene.
4.5.
Zoals al eerder is overwogen, onder meer in de uitspraak van 5 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3352), moet het hiervoor onder 4.3 en 4.4 weergegeven beleid van de Svb aangemerkt worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.6.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de herziening wordt onderschreven. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat hij te veel toeslag ontving. Uit de toelichting bij het toekenningsbesluit van 27 juli 2011 had appellant kunnen begrijpen dat de uitkering van zijn echtgenote van invloed was op de hoogte van de toe te kennen toeslag. Hij had daarom kunnen begrijpen dat de Svb, door het niet meenemen van deze uitkering bij het vaststellen van de hoogte van de toeslag, een foutief besluit had genomen. Dit betekent dat, ondanks het feit dat de Svb veel adequater had behoren te handelen, er voor de Svb geen aanleiding bestond om op grond van het beleid geheel af te zien van herziening.
4.7.
Voorts is niet gebleken dat de Svb het hiervoor onder 4.4 omschreven – op artikel 3:4 van de Awb gebaseerde – onderdeel van het beleid in dit geval niet consistent heeft toegepast. Hierbij wordt van belang geacht dat appellant geenszins heeft onderbouwd dat de herziening onevenredig ingrijpend is in het dagelijks leven. Uit het in bezwaar ingevulde formulier ‘Onderzoek inkomenssituatie’ blijkt dat appellant over voldoende middelen beschikt om de gevolgen van de herziening te kunnen dragen. Het beroep op de uitspraak van de Raad van
9 augustus 2007 kan niet slagen reeds omdat er in het geval van appellant geen sprake is van een situatie dat de herziening onevenredig ingrijpend is in zijn dagelijks leven.
4.8.
Over de terugvordering moet voorop worden gesteld dat de Svb op grond van artikel 24 van de AOW gehouden is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb ingevolge het vijfde lid van artikel 24 van de AOW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hiervoor bedoeld kunnen ingevolge vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de – financiële en of sociale – gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Gesteld noch gebleken is dat appellant ten gevolge van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terechtkomt, zodat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moeten worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) N. van Rooijen

RB