ECLI:NL:CRVB:2016:2493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
14/5261 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding na onrechtmatige besluiten inzake bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die ouderdomspensioen ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), had een verzoek om schadevergoeding ingediend na onrechtmatige besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Deze besluiten betroffen de toekenning en terugvordering van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening voor schulden aan Nuon. De Raad had eerder in 2012 deze besluiten vernietigd en een deel van de teruggevorderde bedragen terugbetaald, maar het verzoek om immateriële schadevergoeding werd afgewezen omdat appellante geen bewijs had geleverd van geleden schade.

In de onderhavige uitspraak werd het verzoek van appellante om vergoeding van immateriële schade opnieuw afgewezen. De Raad oordeelde dat het verzoek niet nieuw was en dat er al eerder onherroepelijk op was beslist. De Raad bevestigde dat het college het herhaalde verzoek om schadevergoeding terecht had afgewezen, aangezien de eerdere uitspraak van de Raad al een beslissing had gegeven over de schadevergoeding. De Raad kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de definitieve aard van eerdere uitspraken in bestuursrechtelijke procedures. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

14/5261 WWB
Datum uitspraak: 5 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
8 augustus 2014, 13/4886 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 14/3333 WWB plaatsgehad op 12 april 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Molenaar. Het college heeft zich in deze zaak laten vertegenwoordigen door mr. drs. T. Schade. In de zaak 14/3333 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij besluit van 23 december 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 april 2010, heeft het college aan appellante bijzondere bijstand tot een bedrag van € 1.512,98 toegekend in de vorm van een geldlening voor de kosten van de schulden aan Nuon. Bij besluit van 9 juni 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 september 2010, heeft het college de kosten van leenbijstand tot een bedrag van € 1.512,98 van appellante teruggevorderd.
1.2.
De Raad heeft in de uitspraak van 21 augustus 2012 (ECLI:CRVB:2012:BX5096) de besluiten van 1 april 2010 en 8 september 2010 vernietigd en de besluiten van 23 december 2009 en 9 juni 2010 herroepen. Ten aanzien van het ter zitting van de Raad op 17 april 2012 gedane verzoek om schadevergoeding, heeft de Raad allereerst vastgesteld dat deze besluiten onrechtmatig zijn. Voor zover het college als gevolg van het onrechtmatige besluit van 9 juni 2010 ten onrechte tot invordering is overgegaan heeft de Raad het verzoek van appellante om het college met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente toegewezen. Voor het overige heeft de Raad het verzoek om schade afgewezen omdat appellante op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden, anders dan het gemis van wettelijk rente op de ten onrechte aan het college terugbetaalde gelden.
1.3.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het college de ten onrechte ingevorderde bedragen tot een bedrag van € 1.309,01 in september 2012 terugbetaald en wettelijke rente ten bedrage van € 35,10 in oktober 2012 aan appellante betaald.
1.4.
Bij brief van 10 april 2013 heeft appellante gesteld dat de ten onrechte ingevorderde bedragen, volgens informatie van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de beslaglegging op haar ouderdomspensioen, een totaalbedrag van € 1.476,96 betreft. Tevens heeft appellante verzocht om vergoeding van immateriële schade als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging op haar AOW-pensioen, waardoor het levenspeil van appellante nog verder achteruit is gegaan.
1.5.
Bij besluit van 14 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 oktober 2013 (bestreden besluit), heeft het college besloten om aan appellante een aanvullende betaling van de ten onrechte ingevorderde bedragen tot een bedrag van € 167,95, vermeerderd met de wettelijke rente, te doen en heeft het college het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat op het verzoek van appellante om schadevergoeding door de Raad in de onder 1.2 genoemde uitspraak onherroepelijk is beslist, zodat geen aanleiding bestaat op het herhaalde verzoek om schadevergoeding opnieuw te beslissen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil in hoger beroep ziet op de afwijzing van het verzoek van appellante om vergoeding van immateriële schade. Het verzoek van appellante ziet op immateriële schade ten gevolge van de besluiten die de Raad in zijn in 1.2 genoemde uitspraak van 21 augustus 2012 onrechtmatig heeft verklaard.
4.2.
Bij die in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de Raad is reeds beslist op het verzoek om vergoeding van - materiële en immateriële - schade en is dit verzoek afgewezen, behoudens voor zover het de wettelijke rente betrof. Dat het verzoek om (immateriële) schadevergoeding, zoals neergelegd in de brief van 10 april 2013, thans kan worden onderbouwd betekent niet dat dit verzoek naar aard en inhoud niet overeenstemt met het eerdere verzoek, waarop de Raad onherroepelijk heeft beslist. Het herhaalde verzoek om toekenning van immateriële schadevergoeding mocht het college onder verwijzing naar die uitspraak dan ook afwijzen.
4.3.
Aan wat appellante overigens heeft aangevoerd komt de Raad niet toe.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink als voorzitter en Y.J. Klik en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) C.A.W. Zijlstra

JL