ECLI:NL:CRVB:2016:2473
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtspositie van een voormalig uitkeringsgerechtigde en de vraag naar ambtenaarschap
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds 15 april 2009 een uitkering ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), betwistte de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg dat zij geen ambtenaar was en dat er geen ambtenaarsverhouding bestond. De appellant had in de periode van 1 februari 2010 tot 1 november 2011 en van 1 maart 2012 tot 31 december 2013 verschillende werkervaringsovereenkomsten en detacheringen bij de gemeente Hardenberg, maar ontving geen formele aanstelling als ambtenaar.
De Raad overwoog dat op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan is. De Raad concludeerde dat de appellant niet als ambtenaar kan worden aangemerkt, omdat er geen schriftelijk besluit tot aanstelling was genomen. De Raad stelde vast dat de appellant met de brief van 15 juli 2014 niet in haar hoedanigheid als ambtenaar was getroffen, waardoor er geen bezwaar en beroep openstond tegen deze brief. De rechtbank had het beroep van de appellant terecht ongegrond verklaard en het bezwaar van de appellant was terecht niet-ontvankelijk verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.T. van den Corput en M. Kraefft als leden, in aanwezigheid van griffier C.A.W. Zijlstra.