ECLI:NL:CRVB:2016:2472

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
15/5604 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning en overgang naar LFNP-functie van een politieambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 24 juni 2015 het beroep tegen het bestreden besluit van de korpschef ongegrond verklaarde. De appellant, een politieambtenaar, had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Senior Gebiedsgebonden Politie (GGP). De korpschef had op 16 december 2013 besloten dat de appellant zou worden omgezet naar deze functie, maar de appellant was van mening dat de korpsleiding niet voldoende inspanningen had geleverd om hem een functie in schaal 9 te geven, zoals hij meende recht op te hebben.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 30 juni 2016 geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied. De Raad heeft ook geoordeeld dat de toepassing van de hardheidsclausule niet aan de orde is. De appellant had zijn uitgangspositie op 31 december 2011 niet betwist en had geen rechtsmiddelen aangewend tegen de besluitvorming over zijn uitgangspositie. Bovendien heeft de Raad vastgesteld dat de appellant niet voldoende onderbouwd heeft dat hij financieel nadeel lijdt door het bestreden besluit, en dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt omdat hij geen concrete gegevens heeft aangedragen.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van griffier L.V. van Donk, en is openbaar uitgesproken op 30 juni 2016.

Uitspraak

15/5604 AW
Datum uitspraak: 30 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 juni 2015, 14/5271 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens de korpschef heeft mr. N.E. Bensoussan een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de gronden van het hoger beroep nader aangevuld en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016. Appellant is in persoon verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Bensoussan,
mr. F.A.M. Bot en R.M.M. Paulssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2.
De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de functie van Wijkagent, met als specifieke werkzaamheden (taakaccenten): “Biker”, “Hennep”, “Milieu” en “Verdovende middelen”, salarisschaal 8.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Senior Gebiedsgebonden Politie (GGP), met als vakgebied GGP en werkterrein Wijkagent, Milieu (ggp), gewaardeerd in salarisschaal 8. Bij besluit van 12 juli 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft de juistheid van die uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat zijn hoger beroep zich vooral richt tegen de wijze waarop de korpsleiding in het algemeen met hem als werknemer is omgegaan. Volgens appellant is de korpsleiding bij herhaling een inspanningsverplichting niet nagekomen om hem een functie in schaal 9 te geven; deze verplichting vloeide volgens appellant voort uit een medio 1997 door de rechtbank Breda gewezen uitspraak. Wat ook zij van de inspanningsverplichting die volgens appellant op de (rechtsvoorganger van de) korpschef rustte, appellant heeft met dit betoog niet aannemelijk gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Wat appellant heeft aangevoerd, heeft in hoofdzaak betrekking op zijn uitgangspositie. Zoals de Raad in zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 tot uitdrukking heeft gebracht, kan de politieambtenaar zich in een procedure als deze niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van de uitgangspositie naar voren had kunnen brengen. Indien appellant zich niet kon vinden in zijn uitgangspositie, had het op zijn weg gelegen om functieonderhoud te vragen op grond van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie en/of rechtsmiddelen aan te wenden tegen de besluitvorming over zijn uitgangspositie. Appellant heeft dit, afgezien van het kenbaar maken van bedenkingen, niet gedaan; zijn uitgangspositie op 31 december 2011 is aldus in rechte komen vast te staan.
4.2.
Appellant heeft nog naar voren gebracht dat hij financieel nadeel lijdt nu hij als gevolg van het bestreden besluit periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) misloopt. Dit betoog treft evenmin doel. De toekenning van OVW-periodieken heeft betrekking op de waardering van de LFNP-functie. Deze waarderingskwestie speelt echter geen rol in het kader van de toekenning van en overgang naar een functie uit het LFNP (vergelijk de uitspraak van de Raad van 3 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:752). De omstandigheid dat aan de LFNP-functie niet het door appellant gewenste aantal OVW-punten is toegekend, kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat de matching onhoudbaar is te achten en rechtvaardigt evenmin de toepassing van de hardheidsclausule
.
4.3.
Appellant heeft tot slot een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft echter niet aan de hand van concrete gegevens onderbouwd dat sprake is van, op de rechtens relevante aspecten, gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dus evenmin.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2016.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) L.V. van Donk

MK