Niet in geschil is dat appellant een huurcontract heeft voor de benedenwoning en L voor de bovenwoning. Met betrekking tot het gebruik van de woningen hebben appellant en L verklaard dat zij vanaf het begin gezamenlijk gebruik hebben gemaakt van de woonkamer en keuken in de benedenwoning, alsmede van de zolder behorend bij de bovenwoning. De slaapkamer in de bovenwoning wordt gebruikt door de zoon van L en de keuken in deze woning wordt niet als zodanig gebruikt. De woonkamer in de bovenwoning is in gebruik als (tweede) slaapkamer. Appellant en L hebben voorts verklaard dat zij, in verband met gezondheidsklachten van L, na enkele maanden van woning hebben geruild. Dit zou er toe hebben geleid dat appellant, samen met zijn zoon, gebruik is gaan maken van de slaap- en badkamer in de bovenwoning en L van deze ruimtes in de benedenwoning. Ook na deze woningruil, die overigens niet heeft geleid tot een wijziging van het huurcontract of inschrijving in de GBA, is M, de zoon van L, de (andere) slaapkamer in de bovenwoning blijven gebruiken. M heeft, in het kader van het getuigenverhoor bij het gerechtshof, onder meer het volgende verklaard:
“Mijn moeder en de [appellant] gingen wonen in een huis wat een bed & breakfast had moeten worden, met een boven- en een benedenwoning. Ik was toen 17 jaar, ze vertelde mij dat we daar een goed leven zouden krijgen. De bedoeling was dat we daar zouden wonen met de [appellant] en zijn kinderen, dus met z’n allen in één huis. Het was niet de bedoeling dat ik met mijn moeder een eigen woning zou hebben en de [appellant] de andere woning.
U vraagt mij om een indeling van het huis, beneden achter de keuken sliepen de [appellant] en mijn moeder, ik sliep boven aan de voorkant van het huis en aan de achterkant sliep de zoon van de [appellant] . […] Ik heb nooit meegemaakt in de tijd dat ik daar woonde dat mijn moeder en de [appellant] niet samen sliepen. ”
Ook de (ex-)vriendin van M, heeft op 11 maart 2013 verklaard dat appellant en L samen gebruik maakten van de slaap- en badkamer in de benedenwoning. De slaapkamers in de bovenwoning waren in gebruik bij M en de zoon van L. De neef van L, [naam neef] , heeft op 28 februari 2013 verklaard dat hij met regelmaat zijn neef (M) bezocht op de [adres] te [woonplaats] , waarbij gebruik werd gemaakt van de woonkamer en keuken op de benedenverdieping en dat de slaapkamer van appellant en L was gelegen in de benedenwoning achter de keuken. Appellant heeft aangevoerd dat geen waarde kan worden toegekend aan de verklaringen van de familieleden, nu deze enkel tot doel hebben gehad om L zoveel mogelijk financiële schade toe te brengen en de vriendschappelijke band tussen appellant en L te doen eindigen. Voor zover appellant hiermee de betrouwbaarheid van deze verklaringen in twijfel trekt, bestaat hiervoor geen grond. De verklaringen zijn eenduidig en consistent en er zijn geen aanwijzingen die erop duiden dat de inhoud van de verklaringen onjuist is.