Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
en 6 maart 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit
van 23 juni 2014;
€ 3.472,-;
€ 168,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering van appellant, die sinds 18 maart 2013 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant was ingeschreven op een adres in Den Haag, maar er ontstond twijfel over zijn woonplaats na een huisbezoek door de Dienst SZW op 12 december 2013. Dit leidde tot een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag om de bijstand per 1 januari 2014 in te trekken, omdat appellant niet binnen de gestelde termijn de benodigde documenten had ingediend. Na een reeks van besluiten en herzieningen, waarbij appellant ook een boete kreeg opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting, werd het bestreden besluit op 23 juni 2014 genomen, waarin de bezwaren van appellant ongegrond werden verklaard.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar beperkte de vernietiging tot de hoogte van de boete. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet voldoende bewijs had geleverd dat appellant niet op het opgegeven adres woonde in de relevante periode. De Raad concludeerde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat appellant in de beoordelingsperiode niet woonachtig was op het uitkeringsadres, en vernietigde de eerdere besluiten van het college. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de kosten van appellant, die in totaal € 3.472,- bedroegen, en het griffierecht van € 168,- moest worden terugbetaald.