ECLI:NL:CRVB:2016:243

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
14-7064 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar door de korpschef in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, werkzaam bij Europol, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om in aanmerking te komen voor een regeling met betrekking tot de betaling van pensioenpremies tijdens buitengewoon verlof. De korpschef verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Appellante stelde dat zij door ziekte niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep werd deze beslissing bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat appellante niet had aangetoond dat zij door haar medische situatie niet in staat was om haar belangen te behartigen. De Raad concludeerde dat de korpschef het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en bevestigde de eerdere uitspraak. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/7064 AW
Datum uitspraak: 21 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
12 november 2014, 14/5639 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.G. Hoorn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hoorn. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.G. Kho.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam als [naam functie] bij Europol. Appellante heeft gezamenlijk met twee collega’s, N en B, op 7 november 2013 een verzoek gedaan om in aanmerking te komen voor eenzelfde regeling als die welke is getroffen met elf andere medewerkers van Europol inzake de betaling van het werkgeversdeel van de pensioenpremie tijdens buitengewoon verlof. Bij besluit van 12 februari 2014 heeft de korpschef dit verzoek afgewezen.
1.2.
Vervolgens hebben appellante en haar collega’s gezamenlijk daartegen bij brief van
26 maart 2014, die op 28 maart 2014 per aangetekende post is verzonden, bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 22 mei 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend en er geen reden was om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Voor de rechtbank staat vast dat het primaire besluit op 12 februari 2014 door de korpschef ter post is bezorgd en dat de bezwaartermijn op
13 februari 2014 is gaan lopen en is geëindigd op 26 maart 2014. Nu het bezwaarschrift op
28 maart 2014 aangetekend ter post is bezorgd, is deze buiten de bezwaartermijn ingediend. De termijnoverschrijding wordt niet verschoonbaar geacht, omdat niet is gebleken dat het voor appellante onmogelijk was voorafgaand aan haar operatie op enig moment een pro forma bezwaarschrift in te dienen dan wel dat van appellante niet kon worden verwacht dat zij iemand zou inschakelen ter behartiging van haar belangen.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en, samengevat, aangevoerd dat gedurende de bezwaartermijn zich een onvoorziene omstandigheid heeft voorgedaan. Appellante is namelijk ziek geworden. Verder stelt appellante dat zij als gevolg van haar (medische) toestand buiten staat is geweest om een (voorlopig) bezwaarschrift in te dienen. Zij was daardoor ook buiten staat om gedurende de bezwaartermijn haar belangen te behartigen of te doen behartigen. De korpschef was op de hoogte van de ziekte van appellante en had volgens appellante moeten onderzoeken of er sprake was van een zodanig bijzondere omstandigheid dat de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn is ingediend en dat daarmee de bezwaartermijn is overschreden.
4.2.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Tussen partijen is in geschil of de korpschef aan deze bepaling toepassing had moeten geven.
4.3.
Uit de door appellante aangehaalde uitspraak van de Raad van 16 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1278) volgt dat de in artikel 6:7 van de Awb gegeven bezwaartermijn geheel ter beschikking staat van de belanghebbende die bezwaar wil indienen. Indien in de laatste dagen van de bezwaartermijn zich een onvoorziene omstandigheid voordoet en het bezwaarschrift niet tijdig wordt ingediend, kan niet de enkele omstandigheid dat de belanghebbende heeft gewacht tot de laatste dagen voor de afloop van de bezwaartermijn hem worden tegengeworpen door te stellen dat hij niet eerder is overgegaan tot het indienen van een (voorlopig) bezwaarschrift. Ook in zo’n geval dient te worden bezien of de door de belanghebbende aangevoerde, aan het einde van de bezwaartermijn opgekomen omstandigheid voldoende grond biedt om de overschrijding van de bezwaartermijn verontschuldigbaar te achten.
4.4.
Uit de verklaringen van de orthopedisch chirurg van 24 september 2014, de oncologisch GZ-psycholoog van 17 februari 2015 en de psychotherapeut van 24 maart 2015 volgt dat appellante sinds januari 2013 bekend was bij de artsen en sinds december 2013 wist dat zij geopereerd moest worden. De operatie van appellante op 31 maart 2014 is, nog los van het feit dat die pas na afloop van de bezwaartermijn heeft plaatsgevonden, dan ook niet aan te merken als een onvoorziene omstandigheid op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht.
4.5.
Evenmin is uit de in 4.4 genoemde medische stukken gebleken dat appellante door haar (medische) situatie buiten staat is geweest om tijdens de bezwaartermijn haar belangen te behartigen of te doen behartigen. Wat betreft de namens appellante ter verontschuldiging gegeven reden dat zij in aanloop naar de operatie in een apathische en lethargische toestand terecht is gekomen, wordt geoordeeld dat, hoe zwaar en emotioneel belastend deze periode voor appellante ook moet zijn geweest, dit niet de termijnoverschrijding kan verontschuldigen. Appellante heeft ter zitting verklaard dat zij in de loop van de bezwaartermijn al mede namens haar collega’s N en B een gezamenlijk bezwaarschrift had opgesteld, maar dat nog geen indiening had plaatsgevonden omdat zij haar handtekening nog niet had geplaatst en haar collega’s haar niet konden bereiken. In aanmerking genomen dat het bezwaarschrift ook zonder de handtekening van appellante had kunnen worden ingediend en dat een enkel telefoontje naar de collega’s voldoende was geweest om dit in gang te zetten, liggen deze omstandigheden in de risicosfeer van appellante. Dat geldt a fortiori voor het niet uit eigen beweging in actie komen van de collega’s.
4.6.
Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De korpschef heeft het bezwaar van appellante dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.7.
Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.8.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) B. Fotchind

HD