ECLI:NL:CRVB:2016:241

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
14-3541 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een onderwijsassistente wegens onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie na beschuldigingen van mishandeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, werkzaam als onderwijsassistente, was betrokken bij een klacht over mishandeling van een leerling door een leerkracht. Na het indienen van de klacht door de moeder van de leerling, heeft appellante de moeder buiten het bestuur om geïnformeerd over de situatie, wat leidde tot onrust binnen de school. Het bestuur heeft appellante daarop geschorst voor maximaal drie maanden en later ontslag verleend wegens een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie. De Raad oordeelt dat de schorsing en het ontslag op goede gronden zijn verleend. De appellante heeft betoogd dat er geen sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie, maar de Raad concludeert dat het vertrouwen in appellante door haar handelen ernstig is geschaad. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank, waarbij de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond zijn verklaard.

Uitspraak

14/3541 AW, 14/3542 AW, 15/357 AW
Datum uitspraak: 21 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 19 mei 2014, 13/1606 en 13/1607 (aangevallen uitspraak 1) en van 9 december 2014, 13/3490 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het bestuur van de Stichting Openbaar Scholennetwerk De Basis (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.G. Volbeda, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Namens het bestuur heeft mr. S. Ideler-Ouwens, advocaat, verweerschriften ingediend.
Appellante en het bestuur hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Volbeda. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Ideler-Ouwens en T. Dolleman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als onderwijsassistente op de [naam school], een school voor speciaal onderwijs aan zeer moeilijk lerenden. Op 12 september 2012 heeft de moeder van een van de leerlingen, S, een klacht ingediend over lichamelijke en mentale mishandeling van haar zoon door zijn leerkracht. Appellante was onderwijsassistente van deze leerkracht. Tevens heeft de moeder aangifte gedaan bij de politie en heeft zij de onderwijsinspectie en de leerplichtambtenaar op de hoogte gesteld.
1.2.
In opdracht van het bestuur heeft Bureau Meesterschap onderzoek gedaan naar de onder 1.1 genoemde klacht. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 26 oktober 2012. In dat rapport komt naar voren dat appellante uit eigen beweging contact heeft gezocht met de moeder van S om haar op de hoogte te stellen van de gebeurtenissen op school. Appellante is bij de moeder van S op bezoek geweest en heeft daarnaast telefonisch en via e-mail intensief contact met haar onderhouden, zowel voor als na het indienen van de klacht. De klacht van de moeder van S is mede gebaseerd op informatie die appellante haar heeft gegeven.
1.3.
Bij besluit van 5 november 2012 heeft het bestuur appellante per 5 november 2012 voor de duur van (maximaal) drie maanden geschorst in het belang van de instelling met toepassing van artikel 4.13, aanhef en onder b, van de CAO Primair Onderwijs (CAO PO). Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellante betrokken is bij een ernstige klacht over het functioneren van een leerkracht. De bevindingen uit het onderzoek naar deze klacht zijn van dien aard dat het in het belang is van de instelling om over te gaan tot een schorsing als ordemaatregel voor de duur van (maximaal) drie maanden.
1.4.
Bij besluit van 18 december 2012 heeft het bestuur appellante de straf van een schriftelijke berisping opgelegd op grond van artikel 4.15, derde lid, aanhef en onder a, van de CAO PO. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellante zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door de moeder van S te informeren over het gedrag van de leerkracht en zich niet eerst te wenden tot het bestuur.
1.5.
Bij besluit van 23 april 2013 heeft het bestuur het bezwaar tegen het besluit van
5 november 2012 ongegrond verklaard (bestreden besluit 1). Bij besluit van eveneens 23 april 2013 heeft het bestuur het bezwaar tegen het besluit van 18 december 2012 ongegrond verklaard (bestreden besluit 2).
1.6.
Bij besluit van 16 mei 2013 (ontslagbesluit) heeft het bestuur appellante ontslag verleend op grond van artikel 4.7, aanhef en onder k, van de CAO PO wegens redenen van gewichtige aard, namelijk een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie. Aan dit ontslag heeft het bestuur een aanbod tot het volgen van een outplacementtraject verbonden. Aan het ontslag is ten grondslag gelegd dat het vertrouwen in appellante ernstig is geschaad. Het bestuur heeft hiertoe verwezen naar de bevindingen van het onderzoek over de handelwijze van appellante. De ontstane vertrouwensbreuk is vervolgens vergroot doordat appellante er in haar handelingen blijk van heeft gegeven zich niet te kunnen vinden in de wijze waarop het bestuur met de kwestie is omgegaan en gedreigd heeft met het informeren van diverse instanties terwijl het bestuur al een eigen onderzoek heeft verricht en de politie de zaak heeft geseponeerd. Ten slotte is een poging om langs de weg van mediation tot een herstel van vertrouwen te komen begin april 2013 beëindigd zonder bevredigende oplossing. Het bestuur concludeert daarom dat partijen een onoverbrugbaar verschil van inzicht hebben en dat sprake is van een onherstelbaar verstoorde werkrelatie. Plaatsing op een functie bij een andere school van de stichting is vanwege de onherstelbaar verstoorde werkrelatie met het bestuur niet aan de orde.
1.7.
Bij besluit van 6 november 2013 heeft het bestuur het bezwaar tegen het besluit van
16 mei 2013 ongegrond verklaard (bestreden besluit 3).
2. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 3 eveneens ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante de aangevallen uitspraken op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aangevallen uitspraak 1
4.1.1.
Appellante bestrijdt niet langer het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 2. Het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 is uitsluitend nog gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de bij bestreden besluit 1 gehandhaafde schorsing.
4.1.2.
Appellante bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de positie van appellante ten tijde van het schorsingsbesluit zodanig verstoord was dat in het belang van de instelling schorsing noodzakelijk was. Zij heeft juist steun ontvangen van een groot aantal collega’s.
4.1.3.
.De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de schorsing niet onjuist is geweest. Vaststaat dat appellante een collega heeft beschuldigd van mishandeling van S en de moeder van S buiten het bestuur om heeft ingelicht over het vermeende handelen van de betrokken collega. Aannemelijk is dat dit voor onrust heeft gezorgd binnen de school en dat de positie van appellante daardoor in het geding was. Onder deze omstandigheden heeft het bestuur de schorsing noodzakelijk mogen achten om zich te beraden over de ontstane situatie, eventueel nader onderzoek te doen en verdere maatregelen te treffen.
4.1.4.
Uit 4.1.1 tot en met 4.1.3 volgt dat het hoger beroep van appellante tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt. Deze uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
Aangevallen uitspraak 2
4.2.1.
Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of ten tijde van het ontslagbesluit sprake was van een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie op grond waarvan het bestuur bevoegd was appellante met toepassing van artikel 4.7, aanhef en onder k, van de CAO PO te ontslaan.
4.2.2.
Appellante heeft betoogd dat geen sprake was van een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie. Deze beroepsgrond slaagt niet. Vaststaat dat het bestuur als gevolg van de handelwijze van appellante het vertrouwen in appellante heeft verloren. Voorts staat vast dat appellante, ook na het door Bureau Meesterschap verrichte onderzoek, de juistheid van haar handelen is blijven verdedigen, omdat zij vond dat sprake was van kindermishandeling. Uit de gedingstukken blijkt dat appellante hierbij haar teleurstelling heeft uitgesproken over het handelen van het bestuur en heeft gedreigd de kwestie te melden bij verschillende instanties. Onder deze omstandigheden is er voldoende grond om aan te nemen dat sprake is van een ernstige en onherstelbare vertrouwensbreuk. Hierbij is van belang dat het gevolgde mediationtraject het aanhoudend en ernstig verschil van inzicht tussen partijen niet heeft doen verdwijnen. Het betoog van appellante dat het bestuur na afloop van dit mediationtraject een laatste poging had moeten ondernemen om tot herstel van de verstoorde arbeidsrelatie te komen, bijvoorbeeld door haar een time-out van een maand te geven en daarna met elkaar onder begeleiding in gesprek te gaan, slaagt niet. Het bestuur heeft er in dit verband terecht op gewezen dat het mediationtraject is gevolgd op een periode van schorsing waarmee appellante al een time-out was gegeven. Dat appellante steun heeft ontvangen van collega’s leidt evenmin tot de conclusie dat geen sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie. Voor een goede arbeidsrelatie is immers essentieel dat ook tussen bestuur en ambtenaar vertrouwen aanwezig is. Hetgeen appellante heeft aangevoerd over haar beweegredenen voor haar handelwijze, haar wens tot rehabilitatie en over de vraag wie schuld heeft aan het mislukken van het mediationtraject doet niet af aan de constatering dat verdere samenwerking tussen partijen niet meer mogelijk was wegens het ontbreken van wederzijds vertrouwen. De Raad is daarom met de rechtbank van oordeel dat het bestuur op goede gronden heeft aangenomen dat sprake was van een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie. Het bestuur was dan ook bevoegd om appellante ontslag te verlenen wegens redenen van gewichtige aard als bedoeld in artikel 4.7, aanhef en onder k, van de CAO PO.
4.2.3.
Uit 4.2.2 volgt dat het hoger beroep van appellante tegen aangevallen uitspraak 2 niet slaagt. Deze uitspraak zal daarom worden bevestigd.
4.3.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten;
- bevestigt aangevallen uitspraak 2.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD