ECLI:NL:CRVB:2016:2404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
14/6290 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake beroepstermijn en rechtsmiddelen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2016 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 24 september 2014. Verzoeker had verzocht om herziening van de uitspraak waarin zijn hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag niet-ontvankelijk was verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet heeft gereageerd op het verzoek om herziening. Tijdens de zitting op 11 mei 2016 was verzoeker aanwezig, maar de minister was niet vertegenwoordigd.

De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat volgens artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak herzien kan worden op basis van feiten en omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden en die niet eerder bekend waren. De Raad heeft echter geoordeeld dat de argumenten van verzoeker niet voldoen aan de criteria voor herziening, aangezien deze voornamelijk gericht zijn op het betwisten van de juistheid van de eerdere uitspraak en niet op nieuwe feiten of omstandigheden.

De Raad heeft geconcludeerd dat het verzoek om herziening niet als onredelijk laat kan worden aangemerkt, maar dat de ingediende gronden niet voldoen aan de vereisten voor herziening. Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om herziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 22 juni 2016.

Uitspraak

14/6290 WSF
Datum uitspraak: 22 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van
24 september 2014, 13/5699 WSF-V
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij een op 8 november 2014 door de Raad ontvangen bericht verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3122.
De minister heeft geen reactie gegeven op het verzoek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016. Verzoeker is verschenen. De minister heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij uitspraak van 12 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:817, heeft de Raad het hoger beroep van verzoeker tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 augustus 2013, 12/9308, niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak berust op de overwegingen dat het hogerberoepschrift te laat is ingediend en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoeker niet in verzuim is geweest.
1.2.
Bij uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3122, de uitspraak waarvan herziening is verzocht, heeft de Raad het verzet van verzoeker tegen de uitspraak van
12 maart 2014 ongegrond verklaard. In deze uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat verzoeker niet wordt gevolgd in zijn betoog dat het hogerberoepschrift wel tijdig is ingediend. De beroepstermijn bedraagt zes weken. Anders dan verzoeker kennelijk meent, staat buiten twijfel dat de wetgever geen ruimte heeft willen laten om onder “zes” iets anders te verstaan dan “zes komma nul”.
2. Verzoeker heeft in zijn verzoek – samengevat en onder verwijzing naar onder meer de Metrologiewet – herhaald dat de beroepstermijn op een andere wijze moet worden berekend. Volgens verzoeker is er geen reden om ervan uit te gaan dat de beroepstermijn van zes weken moet worden gelezen als zes komma nul weken.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Van degene die om herziening van een uitspraak vraagt, mag volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 2 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1702) worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan één jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nova dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
3.3.
In het onderhavige geval is het verzoek om herziening niet als onredelijk laat aan te merken.
3.4.
Hetgeen verzoeker aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd, zijn geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Verzoeker poogt met de onder 2 genoemde argumenten een discussie te voeren over de juistheid van de uitspraak van de Raad van 24 september 2014. Hij beoogt aan te tonen dat hetgeen hij heeft aangevoerd door de Raad niet op juiste waarde is geschat. De nu ingediende gronden zijn ontleend aan naar de opvatting van verzoeker reeds langer bestaande inzichten omtrent de berekening van de precieze lengte van termijnen. Volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 13 juni 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX8718) is het bijzondere rechtsmiddel van herziening echter niet gegeven voor het voeren van dergelijke discussies. Daarom moet het verzoek om herziening worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.W.L. van der Loo

UM