ECLI:NL:CRVB:2014:3122

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
13-5699 WSF-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep inzake termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

Op 24 september 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13/5699 WSF-V. Het betreft een verzet van de appellant tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 12 maart 2014, waarin het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk was verklaard vanwege een te late indiening van het hogerberoepschrift. De appellant had het hogerberoepschrift digitaal ingediend op 23 oktober 2013, terwijl de aangevallen uitspraak op 10 september 2013 was verzonden. De Raad oordeelde dat het hogerberoepschrift één dag te laat was ingediend en dat er geen reden was om aan te nemen dat de appellant niet in verzuim was geweest.

De appellant stelde in verzet dat de termijn van zes weken, zoals vermeld in de wet, niet strikt als een absoluut getal moet worden opgevat, maar als een meetwaarde. Hij betoogde dat onder 'zes' ook waarden tussen vijf-en-een-half en zes-en-een-half moeten worden begrepen. De Raad verwierp dit argument en stelde dat de wetgever geen ruimte heeft gelaten voor een dergelijke interpretatie. De Raad benadrukte dat de termijn voor het instellen van hoger beroep duidelijk en eenduidig is en niet afhankelijk kan zijn van variabele interpretaties.

Daarnaast voerde de appellant aan dat de wettelijke termijn in strijd zou zijn met Europese richtlijnen en het recht op een eerlijk proces zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM. De Raad oordeelde echter dat er geen strijd was met deze richtlijnen en dat de termijn geen onduidelijke of onrechtmatige beperking inhoudt. De Raad concludeerde dat de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep terecht was en dat het verzet ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, met D.W.M. Kaldenhoven als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 24 september 2014
13/5699 WSF-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Den Haag van 29 augustus 2013, 12/9308 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 12 maart 2014 heeft de Raad het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 12 maart 2014 heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 13 augustus 2014. Appellant was aanwezig. De minister is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 12 maart 2014 berust op de overwegingen dat het hogerberoepschrift te laat is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
De aangevallen uitspraak is verzonden op 10 september 2013. Het hogerberoepschrift is digitaal ingediend op 23 oktober 2013.
In zijn uitspraak van 10 december 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY5827) heeft de Raad uiteengezet hoe het in artikel 6:8 van de Awb neergelegde stelsel moet worden begrepen en toegepast. Daarvan uitgaande is het hogerberoepschrift (één dag) te laat ingediend.
Appellant heeft zich in verzet primair op het standpunt gesteld dat het hogerberoepschift niet te laat is ingediend, omdat het getal “zes” (in: zes weken) niet een absoluut getal is maar een zogeheten meetwaarde. Nu de wetgever niet heeft bepaald dat onder “zes” uitsluitend moet worden verstaan: zes komma nul, betekent dit dat onder “zes” moeten worden begrepen alle waarden tussen vijf-en-een-half en zes-en-een-half. Daardoor kan de termijn van zes weken onder omstandigheden een groter aantal dagen dan 42 tellen. Die omstandigheden doen zich in dit geval voor, aldus appellant.
De Raad volgt dit betoog niet. Er is geen zinvolle reden te bedenken waarom de wetgever een stelsel voor ogen zou hebben gehad waarin de termijn voor het instellen van (hoger) beroep van geval tot geval kan verschillen en bovendien op een ingewikkelde wijze moet worden berekend. Het is, met andere woorden, buiten twijfel dat de wetgever geen ruimte heeft willen laten om onder “zes” iets anders te verstaan dan: zes komma nul.
Appellant heeft vervolgens betoogd dat het wettelijke stelsel in strijd is met Richtlijn 80/191 EEG zoals gewijzigd bij Richtlijn 2009/3 EEG omdat - zo begrijpt de Raad - deze richtlijn slechts toestaat een termijn uit te drukken in seconden, minuten, uren en dagen en dus niet in weken.
Dit betoog slaagt reeds niet omdat Richtlijn 80/191 EEG zoals gewijzigd bij Richtlijn 2009/3 EEG (in elk geval) met betrekking tot een termijn als hier aan de orde geen rechtstreeks werkende bepalingen bevat waarop particulieren zich kunnen beroepen.
Appellant heeft tot slot betoogd dat het wettelijke stelsel (zoals in de rechtspraak uitgelegd) in strijd is met het in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde recht op een eerlijk proces.
Van strijd met artikel 6 van het EVRM is geen sprake. De door de Nederlandse wetgever voor het instellen van (hoger) beroep voorgeschreven termijn houdt - anders dan appellant heeft betoogd - geen onduidelijke, incoherente of anderszins onrechtmatige beperking in.
Niet-ontvankelijkverklaring is bovendien niet toegestaan indien de termijnoverschrijding niet het gevolg is van een aan de indiener van het (hoger)beroepschrift te wijten omstandigheid.
Het verzet is ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
24 september 2014.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven

TM