ECLI:NL:CRVB:2016:2400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
15/2732 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens hersteld arbeidsgeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die eerder was toegekend vanwege psychische en lichamelijke klachten. Appellant was per 17 december 2013 gaan werken als ICT-servicedeskmedewerker, maar viel uit op 31 januari 2014. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verleende appellant een ZW-uitkering vanaf 4 februari 2014. Op 23 juni 2014 besloot het Uwv echter om de ZW-uitkering per 24 juni 2014 te beëindigen, omdat appellant weer in staat werd geacht zijn werkzaamheden te verrichten. Dit besluit werd bestreden door appellant, die in hoger beroep ging na een ongegrondverklaring van zijn bezwaar door de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 23 juni 2016 behandeld. Appellant voerde aan dat de werkomgeving onrustig was en dat er een risico op psychische decompensatie bestond. Het Uwv verdedigde de beëindiging van de uitkering en stelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was. De Raad oordeelde dat het oordeel van de rechtbank, dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was, werd onderschreven. Er waren geen medisch objectiveerbare gegevens ingebracht die aan dat oordeel konden twijfelen. De Raad concludeerde dat appellant per 24 juni 2014 in staat was zijn werkzaamheden te verrichten en bevestigde de aangevallen uitspraak.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.S. van der Kolk als voorzitter en C.C.W. Lange en E.W. Akkerman als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/2732 ZW
Datum uitspraak: 23 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
11 maart 2015, 14/4399 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Postma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Postma. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluiten van 5 november 2013 en 16 januari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 26 december 2013 geen uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij beslissing op bezwaar van 1 juli 2014 heeft het Uwv alsnog per 26 december 2013 uitkering ingevolge de Wet WIA toegekend.
1.2.
Per 17 december 2013 is appellant via een uitzendbureau gaan werken als
ICT-servicedeskmedewerker 2e lijn. Wegens psychische en lichamelijke klachten is appellant voor deze werkzaamheden uitgevallen op 31 januari 2014. Bij besluit van 13 februari 2014 is aan appellant met ingang van 4 februari 2014 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) verleend.
1.3.
Bij besluit van 23 juni 2014 heeft Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van
24 juni 2014 beëindigd, omdat appellant weer in staat werd geacht zijn laatstelijk verrichte werkzaamheden als ICT-servicedeskmedewerker te verrichten. Aan dat besluit ligt een verzekeringsgeneeskundig rapport van 23 juni 2014 ten grondslag.
1.4.
Bij besluit van 25 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 juni 2014 ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 augustus 2014 en een arbeidskundig rapport van 14 juli 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest. Die heeft uitgebreid intern overleg gepleegd met een collega, met de primaire verzekeringsarts en een medewerker bezwaar. Ook heeft de verzekeringsarts appellant zelf gezien. Het oordeel dat er op de datum in geding geen sprake was van (dreigende) psychische decompensatie is voldoende onderbouwd. Daaraan kan niet afdoen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep constateert dat appellant op het moment van haar onderzoek wellicht in een slechtere medische toestand verkeert dan op de datum in geding.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv ten onrechte spreekt over een lichte functie en een rustige werkplek. De werkomgeving zorgde juist voor onrust bij appellant, onder meer omdat hij het niet hoorde als er collega’s binnen kwamen. Er werden veel vragen gesteld aan appellant, zowel per telefoon als digitaal. Er was wel degelijk een risico op psychische decompensatie.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgend beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank, dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest, wordt onderschreven. Deze verzekeringsarts heeft appellant zelf gezien, overleg gepleegd met de primaire verzekeringsarts en een medewerker bezwaar. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgebreid en begrijpelijk gemotiveerd. Door appellant zijn (ook in hoger beroep) geen medisch objectiveerbare gegevens ingebracht die zouden moeten leiden tot twijfel aan dat oordeel. Bij de beoordeling is voorts uitgegaan van het arbeidskundig rapport van 14 juli 2014 dat een uitgebreide beschrijving van de maatgevende arbeid bevat, die mede gebaseerd is op door de werkgever verstrekte informatie. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de beschrijving van de werkzaamheden van appellant in dit rapport. Ter zitting heeft appellant zelf ook gesteld dat het aantal telefonische contacten niet meer bedroeg dan drie of vier per dag.
4.2.
Aan de orde is nog slechts de vraag of appellant per 24 juni 2014 is staat was zijn werkzaamheden als ICT-servicemedewerker te verrichten. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de klachten van appellant nogal eens wisselden. Er was sprake van ups en downs. In dat verband komt betekenis toe aan de omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant gezien heeft op 4 augustus 2014, dat de huisarts in zijn journaal op 18 maart 2014 noteert dat appellant het gevoel heeft om zelf weer verder te kunnen, en dat appellant op de datum in geding niet onder behandeling stond.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en C.C.W. Lange en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) N. Veenstra

UM