ECLI:NL:CRVB:2016:2385

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
14/6525 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering AIO-aanvulling wegens bezit onroerend goed in Marokko en inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellanten, die in hoger beroep zijn gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant ontvangt sinds juli 2009 een ouderdomspensioen en appellante sinds juli 2010. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in het kader van een onderzoek naar het vermogen van AIO-gerechtigden een onderzoek laten uitvoeren naar onroerend goed van appellanten in Marokko. Dit onderzoek heeft aangetoond dat appellant eigenaar is van een woning in Marokko, die getaxeerd is op circa € 50.400,-. De Svb heeft vervolgens de AIO-aanvulling van appellanten over een bepaalde periode ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd, omdat appellanten niet hebben gemeld dat zij eigenaar zijn van deze woning, wat in strijd is met hun inlichtingenverplichting.

De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van de Svb gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Appellanten hebben in hoger beroep de gronden aangevoerd tegen deze beslissing. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb de bewijslast heeft om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. De Raad stelt vast dat appellanten de eigendom van de woning niet hebben gemeld, waardoor zij de inlichtingenverplichting hebben geschonden. De Raad concludeert dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet over de woning kunnen beschikken, ondanks hun beroep op een deviezenbeperking.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat appellanten niet hebben aangetoond dat zij recht op bijstand zouden hebben gehad indien zij aan hun inlichtingenverplichting hadden voldaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 juni 2016.

Uitspraak

14/6525 WWB
Datum uitspraak: 21 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 oktober 2014, 13/6708 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te Amsterdam
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M. Kaouass, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016. Namens appellanten is verschenen mr. Kaouass. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.S. van Zanten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf juli 2009 een (onvolledig) ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Met ingang van 1 juli 2009 heeft de Svb aan appellanten met toepassing van artikel 47a van de Wet werk en bijstand (WWB) een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) toegekend. Appellante ontvangt vanaf juli 2010 eveneens een (onvolledig) ouderdomspensioen ingevolge de AOW.
1.2.
In het kader van een onderzoek naar vermogen van in Nederland wonende
AIO-gerechtigden met recht op kinderbijslag ten behoeve van in Marokko wonende kinderen heeft de Svb het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) verzocht een onderzoek te doen naar het bezit van onroerende zaken van appellanten in Marokko. De Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Rabat heeft voor het IBF onderzoek gedaan in Marokko, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapportage van 10 januari 2013. Hieruit blijkt dat appellant al meer dan vijftien jaar eigenaar is van een woning te [plaatsnaam] in Marokko (woning). De waarde van de woning is getaxeerd op een bedrag van
560.000 dirham, omgerekend circa € 50.400,-.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 20 maart 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 november 2013 (bestreden besluit), de
AIO-aanvulling van appellanten over de periode van 1 juli 2009 tot en met 19 maart 2013 in te trekken en de gemaakte kosten van de AIO-aanvulling tot een bedrag van € 12.599,86 van appellanten terug te vorderen. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting niet hebben gemeld dat appellant eigenaar is van de woning te Marokko met een waarde van € 50.400,- en daarom geen recht op de AIO-aanvulling hebben. Deze woning vormt een bestanddeel van het vermogen waarover appellanten kunnen beschikken. De bewijslast dat appellanten niet over dit vermogen kunnen beschikken rust op appellanten. De vraag of, gelet op de door appellanten gestelde deviezenbeperking, bij verkoop van de woning de opbrengst naar Nederland kan worden overgemaakt, is volgens de Svb niet aan de orde.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten. De Svb heeft ten onrechte gesteld dat de vraag of de verkoopopbrengst naar Nederland kan worden overgemaakt niet aan de orde is. Beschikken ziet op de mogelijkheid om de bezittingen feitelijk te kunnen aanwenden om zo in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Appellanten hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat zij niet over de woning kunnen beschikken.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Een besluit tot intrekking van de bijstand is een voor betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de Svb rust.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant in de te beoordelen periode de woning in Marokko in eigendom heeft. Deze woning is getaxeerd op een bedrag van € 50.400,-. Dit bedrag is hoger dan de voor appellanten van toepassing zijnde vermogensgrens. Appellanten hebben weliswaar aangevoerd dat de woning minder waard is, maar omdat zij deze stelling niet hebben onderbouwd, wordt hieraan voorbij gegaan. Vaststaat voorts dat appellanten de eigendom van de woning niet aan de Svb hebben gemeld. Hierdoor hebben zij de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.3.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.4.1.
Het gegeven dat een persoon een onroerende zaak in eigendom heeft rechtvaardigt de vooronderstelling dat deze onroerende zaak een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Appellanten zijn hierin niet geslaagd.
4.4.2.
Appellanten hebben betoogd dat zij niet kunnen beschikken over de woning omdat het voor hen onmogelijk is om bij verkoop van de woning de opbrengst daarvan vanuit Marokko naar Nederland uit te voeren en zij hun vermogen daarom niet kunnen aanwenden voor levensonderhoud in Nederland. Appellanten hebben aangevoerd dat sprake is van een deviezenbeperking, waardoor de opbrengst van de verkoop van onroerende zaken in Marokko uitsluitend naar het buitenland kan worden uitgevoerd, voor zover de onroerende zaak oorspronkelijk is aangekocht met geld dat aantoonbaar vanuit het buitenland naar Marokko is overgemaakt.
4.4.3.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het aan appellanten is om aannemelijk te maken dat de in 4.4.2 genoemde deviezenbeperking op hen van toepassing is en dat zij als gevolg daarvan niet over de woning kunnen beschikken. Appellanten hebben daartoe gesteld dat de woning is aangekocht met geld dat in Marokko is geleend. Zij hebben een verklaring overgelegd van een broer van appellant van 24 juni 2014. Hierin is vermeld dat deze broer in juli 1982 te [plaatsnaam] een bedrag van 70.000,- dirham, omgerekend circa € 6.481,48, aan appellant heeft geleend op basis van een mondelinge overeenkomst. De strekking en het doel van deze lening is niet vermeld. Aan deze verklaring komt reeds om die reden niet die betekenis toe die appellanten daaraan gehecht wensen te zien. Nu appellanten geen inzicht hebben gegeven in de wijze waarop de woning is gefinancierd, hebben zij reeds daarom niet aannemelijk gemaakt dat de door appellanten gestelde deviezenbeperking van toepassing is.
4.5.
Dat het onredelijk zou zijn in het kader van deze procedure de bewijslast van de wijze waarop de woning is gefinancierd op appellanten te leggen, wordt niet gevolgd. Appellanten hebben de inlichtingenverplichting geschonden. Gelet op 4.3. is dan aan hen om aannemelijk te maken dat zij recht op (aanvullende) bijstand zouden hebben gehad indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zouden hebben voldaan. Dat appellanten hierdoor worden geconfronteerd met bewijsnood, zoals zij hebben gesteld, betekent niet dat deze verdeling van de bewijslast onredelijk is. Appellanten hebben zich immers zelf in deze bewijspositie gebracht door de Svb niet van het bezit van de woning op de hoogte te stellen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink als voorzitter en M. ter Brugge en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD