ECLI:NL:CRVB:2016:2385
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering AIO-aanvulling wegens bezit onroerend goed in Marokko en inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellanten, die in hoger beroep zijn gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant ontvangt sinds juli 2009 een ouderdomspensioen en appellante sinds juli 2010. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in het kader van een onderzoek naar het vermogen van AIO-gerechtigden een onderzoek laten uitvoeren naar onroerend goed van appellanten in Marokko. Dit onderzoek heeft aangetoond dat appellant eigenaar is van een woning in Marokko, die getaxeerd is op circa € 50.400,-. De Svb heeft vervolgens de AIO-aanvulling van appellanten over een bepaalde periode ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd, omdat appellanten niet hebben gemeld dat zij eigenaar zijn van deze woning, wat in strijd is met hun inlichtingenverplichting.
De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van de Svb gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Appellanten hebben in hoger beroep de gronden aangevoerd tegen deze beslissing. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb de bewijslast heeft om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. De Raad stelt vast dat appellanten de eigendom van de woning niet hebben gemeld, waardoor zij de inlichtingenverplichting hebben geschonden. De Raad concludeert dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet over de woning kunnen beschikken, ondanks hun beroep op een deviezenbeperking.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat appellanten niet hebben aangetoond dat zij recht op bijstand zouden hebben gehad indien zij aan hun inlichtingenverplichting hadden voldaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 juni 2016.