Uitspraak
28 november 2014, 14/2711 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn aanvraag voor een langdurigheidstoeslag op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd afgewezen. Appellant ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en had op 30 december 2013 een aanvraag ingediend voor de langdurigheidstoeslag over het jaar 2013. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat het fiscaal inkomen van appellant in de jaren 2010, 2011 en 2012 hoger was dan de geldende toetsbedragen.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het college ten onrechte een bruto benadering heeft gekozen voor het bepalen van een laag inkomen en dat hij zich beroept op het vertrouwensbeginsel, omdat hem in 2009 wel een langdurigheidstoeslag was toegekend ondanks een hoger inkomen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de gemeente Amsterdam de vrijheid heeft om het begrip 'laag inkomen' in te vullen en dat eerdere toekenningen geen garantie bieden voor toekomstige aanvragen.
De Raad heeft vastgesteld dat het fiscaal inkomen van appellant in de relevante jaren boven de vastgestelde grenzen lag, waardoor de afwijzing van de aanvraag terecht was. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.