ECLI:NL:CRVB:2016:2379

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
15/245 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake langdurigheidstoeslag en fiscaal inkomen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn aanvraag voor een langdurigheidstoeslag op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd afgewezen. Appellant ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en had op 30 december 2013 een aanvraag ingediend voor de langdurigheidstoeslag over het jaar 2013. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat het fiscaal inkomen van appellant in de jaren 2010, 2011 en 2012 hoger was dan de geldende toetsbedragen.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het college ten onrechte een bruto benadering heeft gekozen voor het bepalen van een laag inkomen en dat hij zich beroept op het vertrouwensbeginsel, omdat hem in 2009 wel een langdurigheidstoeslag was toegekend ondanks een hoger inkomen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de gemeente Amsterdam de vrijheid heeft om het begrip 'laag inkomen' in te vullen en dat eerdere toekenningen geen garantie bieden voor toekomstige aanvragen.

De Raad heeft vastgesteld dat het fiscaal inkomen van appellant in de relevante jaren boven de vastgestelde grenzen lag, waardoor de afwijzing van de aanvraag terecht was. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/245 WWB
Datum uitspraak: 14 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 november 2014, 14/2711 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Nix, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2016. Namens appellant is verschenen mr. Nix. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
1.2.
Op 30 december 2013 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) over het jaar 2013.
1.3.
Bij besluit van 22 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 maart 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat het fiscaal inkomen van appellant in 2012 hoger was dan het voor hem geldende toetsbedrag en dat zijn fiscaal inkomen ook in 2010 en 2011 hoger was dan de voor die jaren geldende toetsbedragen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de WWB, zoals dat ten tijde van belang luidde, verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen heeft en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht op inkomensverbetering.
4.2.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB, zoals dat ten tijde van belang luidde, stelt de gemeenteraad bij verordening regels vast met betrekking tot het verlenen van langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de WWB. De in deze bepaling bedoelde verordening is de Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand van de gemeente Amsterdam (Verordening), zoals die van 1 januari 2012 tot
1 januari 2015 van toepassing was.
4.3.
In artikel 1, aanhef en onder c, van de Verordening is bepaald dat onder fiscaal inkomen wordt verstaan het brutoloon met daarbij gerekend belaste vergoedingen. In artikel 1, aanhef en onder f, van de Verordening is bepaald dat onder langdurig de periode van drie opeenvolgende kalenderjaren die voorafgaat aan het verstrekkingsjaar wordt bedoeld.
In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening is bepaald dat de aanvrager die op de peildatum langdurig aangewezen is geweest op een laag inkomen in aanmerking komt voor de langdurigheidstoeslag. Artikel 3, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat een laag inkomen een fiscaal inkomen is dat jaarlijks gemiddeld niet hoger is geweest dan 110% van de voor het huishouden geldende Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)-grondslag. Uit de toelichting bij de Verordening blijkt dat de gemeenteraad er voor heeft gekozen de hoogte van een laag inkomen gelijk te stellen met de grens die geldt voor het gemeentelijk armoedebeleid, die in Amsterdam ligt op 110% van het sociaal minimum. Die grens wordt afgeleid van de bruto IOAW-norm. Daarbij is er voor gekozen de bruto inkomens aan de hand van jaaropgaves te toetsen. Waar dat niet mogelijk is, kan gewerkt worden met bruto maandbedragen of zo nodig met netto bedragen.
4.4.
Voor zover appellant heeft beoogd te betogen dat bij de Verordening voor het bepalen van een laag inkomen ten onrechte is gekozen voor een bruto benadering, slaagt dit betoog niet. Na de decentralisatie van de langdurigheidstoeslag met ingang van 1 januari 2009 heeft de gemeente volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 27 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1854) de vrijheid om invulling te geven aan het begrip “laag inkomen”, als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de WWB. Met de keuze voor een bruto benadering heeft de gemeenteraad van Amsterdam de grenzen van de hem toekomende verordenende bevoegdheid niet overschreden.
4.5.
De referteperiode, als vermeld in artikel 1, aanhef en onder f, van de Verordening, loopt in dit geval van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012. Niet in geschil is dat het door appellant opgegeven (bruto) inkomen over elk van de jaren 2010, 2011 en 2012 jaar hoger is dan de voor die jaren geldende toetsbedragen. Reeds hierom heeft het college de aanvraag van appellant terecht afgewezen.
4.6.
Appellant heeft betoogd dat het college hem in 2009 wel een langdurigheidstoeslag heeft toegekend, ondanks dat zijn jaarinkomen toen meer dan 110% van het minimuminkomen bedroeg. Appellant doet daarmee een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dit beroep faalt. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4401) houdt een eerdere toekenning, wat daarvan zij in dit geval, over een afgesloten periode in het verleden geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging in dat in de toekomst opnieuw wordt toegekend.
4.7.
Ditzelfde geldt voor de vergoedingen die appellant tot 2011 ontving in het kader van de Aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten. Die vielen immers onder een afbouwregeling en kunnen reeds daarom jegens appellant geen toezegging voor de toekomst inhouden over de invulling van het begrip laag inkomen door het college in het kader van de verlening van een langdurigheidstoeslag. Dat aan appellant bij besluiten van 1 februari 2013 bijzondere bijstand voor diverse kosten is verstrekt, samenhangende met deze afbouwregeling, noopt om dezelfde reden evenmin tot het oordeel dat appellant in aanmerking komt voor een langdurigheidstoeslag over het jaar 2013.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en A. Stehouwer en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
De griffier is buiten staat te ondertekenen

MK