ECLI:NL:CRVB:2016:2342
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen handelsactiviteiten
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 15 maart 1994 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Deventer heeft de bijstand ingetrokken omdat appellanten geen melding hebben gemaakt van hun handelsactiviteiten met betrekking tot bromfietsonderdelen. Dit leidde tot een heronderzoek naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand, waarbij bankafschriften van appellante zijn onderzocht. Hieruit bleek dat er veel bijschrijvingen waren die verband hielden met de verkoop van bromfietsonderdelen.
Het college heeft op basis van deze bevindingen besloten de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellanten hebben in beroep aangevoerd dat de handelsactiviteiten door hun zoon werden uitgevoerd en dat zij zelf geen inkomsten uit deze handel hebben genoten. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep zijn gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de inkomsten uit de handel. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten niet hebben aangetoond dat de bijschrijvingen op de bankrekening niet van hen waren en dat zij niet de vrije beschikking hadden over de bedragen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en de kosten heeft teruggevorderd. De uitspraak is gedaan op 21 juni 2016.