ECLI:NL:CRVB:2016:2327
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ZW-uitkering na ziekmelding en beoordeling van belastbaarheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland over zijn recht op een Ziektewet (ZW) uitkering. Appellant, die als schoonmaker werkte, meldde zich op 7 november 2005 ziek vanwege rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellant per 26 juni 2009 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft daarna, na een periode van werkloosheid, opnieuw ziek gemeld op 18 oktober 2013. Het Uwv weigerde hem ziekengeld, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv een onjuiste maatstaf had gehanteerd bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk hadden gemaakt dat appellant in staat was zijn werkzaamheden als schoonmaker te verrichten, ondanks zijn rugklachten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op een ZW-uitkering, omdat hij in staat werd geacht zijn laatstelijk verrichte werkzaamheden uit te voeren.
De Raad benadrukte dat de rechtbank terecht het Uwv de kans had gegeven om het geconstateerde gebrek in hun besluit te herstellen. De argumenten van appellant dat de rechtbank onterecht de informatie van zijn behandelend pijnspecialist niet had betrokken, werden verworpen. De Raad concludeerde dat alle medische en arbeidskundige aspecten op juiste wijze waren gewogen en dat er geen reden was om het vooronderzoek te heropenen. Het verzoek om aanhouding werd afgewezen, en het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard.