ECLI:NL:CRVB:2016:2326

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
15-4337 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van ziekengeld op basis van nawerking van de Ziektewet na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, een werkgever, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om ziekengeld toe te kennen aan een werknemer die zich ziek had gemeld na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. De werknemer had zich op 13 augustus 2014 ziek gemeld, terwijl zijn arbeidsovereenkomst op 22 juli 2014 was beëindigd. Het Uwv had vastgesteld dat de werknemer recht had op ziekengeld vanaf 22 juli 2014, omdat hij op dat moment niet in staat was om zijn werk als koerier te verrichten.

De rechtbank had het beroep van de werkgever tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de werkgever aan dat de werknemer aanspraak had kunnen maken op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en dat er geen sprake was van nawerking van de Ziektewet (ZW). De Raad oordeelde echter dat de werknemer, ondanks het feit dat hij geen WW-uitkering had aangevraagd, recht had op ziekengeld op basis van artikel 46 van de ZW, omdat hij zich binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ziek had gemeld.

De Raad bevestigde dat de medische onderbouwing van de arts, die had vastgesteld dat de werknemer ongeschikt was voor zijn werk als koerier, voldoende was. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden ziekengeld had uitgekeerd en dat het hoger beroep van de werkgever niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/4337 ZW
Datum uitspraak: 22 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 juni 2015, 15/165 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Hoogendonk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogendonk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.H. van den Brink.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2.
[werknemer] (werknemer) heeft zich op 13 augustus 2014 bij het Uwv per 4 juni 2014 ziek gemeld. Op dat moment was hij werkzaam als koerier in dienst van appellant. De arbeidsovereenkomst tussen appellant en werknemer is op 22 juli 2014 beëindigd.
1.3.
Bij besluit van 29 augustus 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat werknemer met ingang van 22 juli 2014 recht heeft op ziekengeld omdat hij per die datum niet geschikt is te achten om zijn laatst verrichte werk als koerier te verrichten. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 8 januari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat nawerking niet aan de orde kan zijn omdat werknemer aanspraak had kunnen maken op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Dat werknemer niet daadwerkelijk een WW-uitkering heeft aangevraagd en ook niet toegekend heeft gekregen nadat zijn arbeidsovereenkomst was beëindigd, doet daaraan niet af. Ook heeft het Uwv een onjuiste maatstaf arbeid gehanteerd. Indien er sprake is van ziekte vanaf 4 juni 2014, dan is dat een moment waarop werknemer nog in dienst was van appellant. Er is dan geen sprake van een verzekerde zonder werkgever.
3.2.
Het Uwv heeft een bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 46, eerste lid, van de Ziektewet (ZW) bepaalt, voor zover hier van belang, dat degene die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, tegenover het Uwv aanspraak op ziekengeld heeft alsof hij verzekerd was gebleven. Op grond van artikel 20 van de ZW zijn werknemers in de zin van deze wet verzekerd. Op grond van artikel 7, aanhef en onder a, van de ZW wordt voor de toepassing van deze wet als werknemer beschouwd degene die krachtens de verplichte verzekering op grond van de WW uitkering ontvangt.
4.2.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW dient ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft als bedoeld in de artikelen 9, 10 of 12 van de ZW, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid te worden verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.3.
Zoals blijkt uit het bezwaarschrift van appellant van 3 september 2014, is niet in geschil dat de arbeidsovereenkomst met werknemer per 22 juli 2014 is beëindigd. Tevens staat vast dat werknemer op grond van de WW geen uitkering heeft ontvangen. Hieruit volgt dat werknemer na 22 juli 2014 niet meer verzekerd was voor de ZW. Werknemer heeft zich daarna op 13 augustus 2014 gemeld bij het Uwv wegens ziekte. Ongeacht de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, ligt deze melding binnen vier weken na het einde van zijn verzekering voor de ZW en valt daarom onder de nawerking op grond van artikel 46 van de ZW. Daaraan wordt toegevoegd dat op grond van artikel 19, eerste lid, van de WW een werknemer die recht heeft op uitkering op grond van de ZW, geen recht heeft op WW. Dit betekent dat indien de WW-uitkering zou zijn toegekend, en alsnog wordt vastgesteld dat betrokkene direct aansluitend aan zijn dienstverband arbeidsongeschikt is in de zin van de ZW, geen recht bestaat op WW. De grief dat nawerking niet aan de orde kan zijn omdat werknemer aanspraak had kunnen maken op een WW-uitkering, slaagt dan ook niet.
4.4.
Op 29 september 2014 heeft werknemer het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft na onderzoek vastgesteld dat werknemer is aangewezen op linkerpols sparend werk. Daarbij dienen alle krachtfuncties met de pols beperkt te zijn met name wat betreft zware belastingen en piekbelasting. De pincet-, cilinder- en bolgreepfuncties zijn op zich niet verstoord, maar dienen niet hoog frequent of met zware krachtsinspanningen te worden uitgevoerd. Tevens dienen gedwongen houdingen of standen met de linkerpols vermeden te worden. Hoog frequente en extreme polsbewegingen zijn niet toegestaan. Ten slotte dienen volgens de arts sterke schokken en trillingen aan de pols vermeden te worden. Deze beperkingen van de belastbaarheid zijn door de arts afgezet tegen de belasting in het werk als koerier, waarop is geconcludeerd dat werknemer voor deze arbeid ongeschikt is te achten. Wat appellant zonder medische onderbouwing heeft aangevoerd geeft onvoldoende aanleiding voor twijfel aan deze bevindingen.
4.5.
Bij de onder 4.4 weergegeven beoordeling heeft de arts zich gebaseerd op de belastbaarheidsgegevens zoals deze door werknemer op het spreekuur zijn vermeld. Het betreft fysiek zware arbeid met langdurig autorijden waarbij pakketten tot 25 kilogram dienen te worden getild. Het betoog van appellant dat werknemer nooit zware pakketten, maar maximaal 5 kilogram hoefde te tillen, wordt niet gevolgd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door de arts beoordeelde belasting afwijkt van de belasting in de werkzaamheden die gewoonlijk bij een soortgelijke werkgever worden verricht.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het Uwv op goede gronden per 22 juli 2014 aan werknemer ziekengeld heeft uitgekeerd. Het hoger beroep slaagt niet zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet als voorzitter en E.W. Akkerman en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) L.L. van den IJssel

UM