ECLI:NL:CRVB:2016:2265
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 17 november 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Schiedam heeft haar bijstand ingetrokken en teruggevorderd op basis van de conclusie dat zij samenwoont met een andere persoon, M. Dit besluit volgde na een onderzoek door een sociaal rechercheur, dat werd gestart naar aanleiding van een anonieme melding. De bevindingen van het onderzoek, waaronder een huisbezoek en het waterverbruik op het uitkeringsadres, leidden tot de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van het college bevestigd, maar appellante ging in hoger beroep.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de onderzoeksresultaten onvoldoende zijn om te concluderen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding, onder andere door het hoge waterverbruik en de aanwezigheid van M in de woning van appellante. De Raad heeft de gronden van appellante in hoger beroep als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.