ECLI:NL:CRVB:2016:2217

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
15-2996 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en medisch oordeel van arts bezwaar en beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die tot 2 juli 2012 als docent elektrotechniek werkte, had recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en meldde zich op 20 maart 2014 ziek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant per 28 juni 2014 geen recht meer had op ziekengeld, wat door appellant werd bestreden. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de artsen van het Uwv voldoende gemotiveerd hadden waarom appellant in staat werd geacht zijn eigen werk te verrichten.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij in staat was om fulltime te werken, ondanks de beschikbare medische informatie. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv op goede gronden het ziekengeld had beëindigd. De psychische en lichamelijke klachten van appellant waren bekend bij de artsen van het Uwv en waren meegewogen in hun beoordeling. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

15/2996 ZW
Datum uitspraak: 15 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 maart 2015, 14/6120 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.G. in de Braekt hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2016. Appellant, noch zijn gemachtigde is – met bericht – verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is tot 2 juli 2012 werkzaam geweest als docent elektrotechniek voor 37 uur per week. Met ingang van 2 juli 2012 heeft appellant recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Per 1 augustus 2012 heeft appellant hervat in parttime werkzaamheden als docent wiskunde/elektrotechniek voor 18-19 uur per week. In verband met deze werkzaamheden is de WW-uitkering gedeeltelijk geëindigd. Per 31 juli 2013 is dit parttime dienstverband beëindigd. Appellant heeft daarna – naast de bestaande
WW-uitkering – een WW-uitkering voor 19 uur per week ontvangen. Appellant heeft zich op 20 maart 2014 ziek gemeld met psychische instabiliteit, COPD en astma.
1.2.
Op 27 juni 2014 heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 28 juni 2014 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van docent. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 27 juni 2014 vastgesteld dat appellant per 28 juni 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 augustus 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een arts bezwaar en beroep van
26 augustus 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het medisch onderzoek heeft op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Uit de rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat zij op de hoogte waren van zowel de psychische als de lichamelijke klachten van appellant. De artsen hebben voldoende gemotiveerd waarom zij van mening zijn dat appellant zijn eigen werk kan verrichten. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat de artsen niet zijn uitgegaan van maatgevende arbeid met een voltijdse omvang. De informatie van de GGD over Q-koorts is te algemeen om op grond daarvan beperkingen aan te nemen. Verder is in beroep geen relevante informatie in geding gebracht. De uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is terecht per
28 juni 2014 beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat op grond van de beschikbare en overgelegde stukken van de behandelend sector, het Uwv en de rechtbank ten onrechte tot het oordeel zijn gekomen dat hij in staat is om fulltime zijn arbeid te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft voor bevestiging van de aangevallen uitspraak gepleit. Er wordt geen aanleiding gezien het standpunt te wijzigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
In dit geval is de maatstaf arbeid de combinatie van de in overweging 1.1 genoemde functies van docent wiskunde/elektrotechniek en docent elektrotechniek voor in totaal 37 uur per week, dus een voltijdse omvang. Verwezen wordt in dit verband naar de uitspraak van de Raad van 20 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2543).
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, worden onderschreven. De psychische en de lichamelijke klachten, welke voornamelijk veroorzaakt worden door COPD graad 2 volgens [naam A] en astma, waren bij de artsen van het Uwv bekend en zijn meegewogen bij hun beoordeling. Drs. J.P.H.L. Vos, behandelaar (psycholoog) bij Mentaal Beter, heeft in zijn brief van 28 juli 2014 weliswaar vermeld dat de psychische klachten op dit moment een belemmering vormen in het functioneren op het gebied van werk, maar hij heeft ook geschreven dat de beperkingen met betrekking tot werk met name lichamelijk van aard zijn en dat het van de lichamelijke klachten zal afhangen in hoeverre dit haalbaar is. De arts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 26 augustus 2014 overwogen dat als er bezwaren zijn tegen het werk in volle omvang, deze bezwaren volgens de behandelaar van appellant lichamelijk van aard zijn. De arts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven de behandelaar niet te volgen in zijn standpunt dat voltijds arbeid verrichten niet mogelijk is. Gezien de beschreven COPD en de dagbesteding van appellant heeft de arts bezwaar en beroep appellant in staat geacht zijn werk voor het volledige aantal uren te kunnen verrichten. Deze motivering is inzichtelijk. Waar de behandelaar in zijn brief van 28 juli 2014 heeft geconcludeerd dat hij gezien de klachten voltijdse arbeid niet haalbaar acht, heeft hij daar lichamelijke klachten aan ten grondslag gelegd, waarmee hij buiten zijn vakgebied is getreden. Deze brief geeft dan ook geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de arts bezwaar en beroep.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv op goede gronden het ziekengeld per
28 juni 2014 heeft beëindigd. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Omdat het hoger beroep niet slaagt, is veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016.
(getekend) F.M.S. Requisizione
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

MO