ECLI:NL:CRVB:2016:2216
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW-uitkering en terugvordering voorschot bij arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van een Ziektewet (ZW) uitkering aan appellant, die zich op 10 april 2014 ziek meldde wegens psychische klachten, met een arbeidsongeschiktheid die teruggaat tot 30 augustus 2013. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan het rapport van de verzekeringsarts, die concludeerde dat appellant op de eerste dag van arbeidsongeschiktheid niet verzekerd was voor de ZW. Het Uwv had eerder besloten dat de eerste dag van arbeidsongeschiktheid 24 april 2014 was, en dat er geen uitkering zou worden verleend omdat appellant op die datum niet verzekerd was.
Appellant had ook bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van voorschotten op de ZW-uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat er geen onaanvaardbare gevolgen voor appellant waren. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn medische toestand in juli 2013 was verslechterd, maar de Raad oordeelde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de psychische problematiek per 30 augustus 2013 was verslechterd. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het Uwv appellant terecht in staat had geacht om per 30 augustus 2013 arbeid te verrichten in de zin van de ZW.
De Raad concludeert dat de terugvordering van de ZW-uitkering terecht is gebeurd, omdat er geen dringende reden was om daarvan af te zien. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met A.T. de Kwaasteniet als voorzitter en E.W. Akkerman en F.M.S. Requisizione als leden, in aanwezigheid van griffier L.L. van den IJssel.