ECLI:NL:CRVB:2016:2210
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging van maatschappelijke opvang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een vreemdeling afkomstig uit Somalië, had bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarin werd medegedeeld dat zijn opvang per 31 mei 2014 was beëindigd. De appellant had op 18 juni 2014 een aanvraag ingediend voor continuering van de opvang, maar het college verklaarde het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk, omdat de brief van 4 juli 2014 niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van de appellant beoordeeld. De Raad kwam tot de conclusie dat de brief van 4 juli 2014 inderdaad geen besluit was, omdat deze slechts een informatieve mededeling bevatte en niet gericht was op een zelfstandig rechtsgevolg. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie waarin was geoordeeld dat het verstrekken van een toegangspas voor opvang wel als een besluit kan worden aangemerkt, maar in dit geval was de einddatum van de opvang al bij aanvang vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.