ECLI:NL:CRVB:2016:221
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van verzekeringsarts bevindingen en geschiktheid voor functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld wegens psychische klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant op de datum in geding, 21 maart 2013, minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had zijn aanvraag afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn psychische beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv waren onderschat, beoordeeld. Appellant voerde aan dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen moesten worden. De rechtbank had echter geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had waarom er geen aanleiding was om aan de bevindingen te twijfelen. De Raad onderschreef dit oordeel en concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere bevindingen zou kunnen ondermijnen.
De Raad bevestigde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen medisch passend waren. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.