ECLI:NL:CRVB:2016:2187

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Zaaknummer
14/6572 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake de Algemene Ouderdomswet

Op 10 juni 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 12 augustus 2011. Verzoeker, die in Marokko woont, had verzocht om herziening van de uitspraak waarin was geoordeeld dat hij niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt en derhalve niet verzekerd was voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die onder artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen, die een herziening van de eerdere uitspraak zouden rechtvaardigen. Het verzoek om herziening was ingediend op 18 november 2014, maar de Raad oordeelde dat verzoeker niet onredelijk lang had gewacht met het indienen van het verzoek. Echter, de overgelegde stukken konden niet leiden tot een andere uitspraak, omdat verzoeker redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met deze gegevens vóór de eerdere uitspraak. De Raad benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak. De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om herziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6572 AOW
Datum uitspraak: 10 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 augustus 2011, 07/3992 AOW e.a., ECLI:NL:CRVB:2011:BR4973
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] , Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij een op 18 november 2014 door de Raad ontvangen brief verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 12 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4973.
De Svb heeft op dit verzoek om herziening gereageerd.
Namens verzoeker heeft M. Boutaleb als zijn gemachtigde nog een nader stuk in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2016. Namens verzoeker is verschenen M. Boutaleb. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij zijn hiervoor genoemde uitspraak van 12 augustus 2011 heeft de Raad geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat verzoeker gedurende enig tijdvak ingezetene van Nederland is geweest, dan wel ter zake van hier te lande verrichte arbeid in dienstbetrekking onderworpen is geweest aan de loonbelasting. Evenmin is gebleken van andere omstandigheden op grond waarvan verzoeker als verzekerd voor de Algemene Ouderdomswet aangemerkt zou kunnen worden.
1.2.
Een eerder verzoek om herziening van die uitspraak is bij uitspraak van 6 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2677 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Bij brief, door de Raad ontvangen op 18 november 2014, heeft verzoeker wederom een verzoek om herziening ingediend van de uitspraak van 12 augustus 2011.
2.1.
Gezien de datum van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, is op grond van het overgangsrecht artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op dit verzoek om herziening van toepassing, zoals dat artikel voor 1 januari 2013 luidde.
2.2.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055) moet in het belang van de rechtseenheid voorop worden gesteld dat van degene die om herziening vraagt van een uitspraak mag worden verwacht dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.2.
Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan één jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
3.3.
De hiervoor in 3.2 geformuleerde regel geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan de in 3.2 vermelde termijn van één jaar gebonden.
3.4.
Deze zaak heeft geen betrekking heeft op een uitspraak over een bestuurlijke boete. Verzoeker heeft het herzieningsverzoek onderbouwd met een herhaling van zijn eerder, in de gedingen die hebben geleid tot de uitspraak van 12 augustus 2011, ingenomen standpunt, alsmede met een in hoger beroep overgelegde kaart van de vreemdelingenadministratie van 31 augustus 1965, die kennelijk recentelijk door verzoeker is ontvangen van het stadsarchief in Amsterdam.
3.5.
De Raad laat in het midden of hier sprake is van een onredelijk laat verzoek als in 3.2 bedoeld, nu het in hoger beroep overgelegde stuk niet kan leiden tot herziening van de uitspraak van 12 augustus 2011 omdat geen sprake is van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. Niet kan worden gezegd dat verzoeker redelijkerwijs niet bekend kon zijn met deze gegevens vóór 12 augustus 2011, nog afgezien van de vraag of deze gegevens tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.6.
De Raad wijst erop dat het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over een zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
3.7.
Uit het bovenstaande volgt dat het verzoek om herziening wordt afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.C. Borman
GdJ

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) rejète la demande de révision.
Par conséquent décidée par M.M. van der Kade, en présence J.C. Borman en qualité de greffier. Ainsi que prononcée en public, le 10 juin 2016.