ECLI:NL:CRVB:2016:217

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
14/6063 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een Wajong-uitkering op basis van belastbaarheid en begeleidingsbehoefte

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die lijdt aan een autistische stoornis en dyscalculie. Appellant heeft op 5 juli 2013 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet Wajong. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 22 oktober 2013 afgewezen, omdat appellant in staat zou zijn om meer dan 75% van het minimum jeugdloon te verdienen. Dit besluit werd in een later bestreden besluit op 18 februari 2014 bevestigd.

De rechtbank Limburg heeft in haar uitspraak van 6 oktober 2014 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellant correct was. Appellant is van mening dat de beoordeling te theoretisch is en dat hij intensievere begeleiding nodig heeft dan het Uwv voorstelt. Hij heeft een rapport van psycholoog G. Eijkelenberg overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant behandeld en geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de vaststelling van de belastbaarheid van appellant. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant in staat is om de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de voor hem geselecteerde functies, mits rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/6063 WWAJ
Datum uitspraak: 20 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 oktober 2014, 14/875 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M. Pommé, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2015. Voor appellant zijn zijn ouders verschenen, bijgestaan door mr. Pommé en psycholoog G. Eijkelenberg. Het Uwv heeft zich, zoals aangekondigd, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag] 1995, heeft op 5 juli 2013 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) wegens al vóór zijn zeventiende levensjaar bestaande klachten voortvloeiend uit een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anders omschreven (PDD-NOS) en dyscalculie.
1.2.
Bij besluit van 22 oktober 2013 heeft het Uwv de aanvraag na een medisch en arbeidskundig onderzoek afgewezen onder overweging dat appellant geen recht heeft op arbeids- en/of inkomensondersteuning op grond van de Wet Wajong omdat hij meer dan 75% van het minimum jeugdloon kan verdienen. Bij besluit van 18 februari 2014
(bestreden besluit) is het door appellant gemaakte bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar haar oordeel op zorgvuldige wijze, volledig en ook overigens conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, heeft plaatsgevonden. Bij appellant is sprake van een autistische stoornis en van een leerstoornis op het gebied van rekenen. Hierdoor heeft appellant beperkte mogelijkheden in het persoonlijk en sociaal functioneren. De vastgestelde beperkingen en belastbaarheid van appellant zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 september 2013. Appellant is aangewezen op begeleiding op niveau 3, waarbij hij bij veranderingen om hulp kan vragen aangezien hij dan meer instructie nodig heeft dan een collega. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van
13 februari 2014 en 23 mei 2014 voldoende inzichtelijk gemaakt dat de voor appellant geschikt geachte functies zijn belastbaarheid niet overschrijden.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat de beoordeling van zijn klachten en beperkingen te theoretisch van aard is en dat geen of onvoldoende aandacht is gegeven aan zijn specifieke problemen. Hij heeft een intensievere begeleiding nodig dan door het Uwv wordt voorgestaan. Voorts wijst appellant erop dat van een werkgever niet gevergd kan worden hem in dienst te nemen en te houden indien niet voorzien is in een adequate substantiële begeleiding. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een rapport van 27 oktober 2015 in het geding gebracht, opgesteld door drs. G. Eijkelenberg, GZ-psycholoog. Deze bepleit en motiveert waarom - naar zijn inzicht - appellant wegens een afwijkende sociaal-emotionele ontwikkeling continue begeleiding van een ervaren en vooral empathische collega nodig heeft om in een werksituatie te kunnen functioneren.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het geschil in hoger beroep is toegespitst op de noodzaak van permanente vormen van rechtstreeks toezicht en/of intensieve begeleiding als bedoeld in beoordelingspunt 1.9.3 van de FML.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor twijfel over de correctheid van de vaststelling van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellant op onjuiste wijze in de FML zijn neergelegd.
4.4.
In haar rapporten van 17 november 2015 en 1 december 2015 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep K. Corten uitvoerig ingegaan op hetgeen psycholoog Eijkelenberg heeft betoogd over de begeleidingsbehoefte van appellant. Aan het rapport van 17 november 2015 worden de volgende passages ontleend:
“Indien in de werksituatie met de aangegeven beperkingen in rubriek 1 en 2 rekening wordt gehouden, waarbij is aangegeven dat belanghebbende aangewezen is op vaste bekende werkwijzen, in een voorspelbare werksituatie, zonder frequente deadlines, zonder de directe omgang met onredelijke mensen, met een eigen van tevoren afgebakende deeltaak, zonder rechtstreeks contact met klanten en/of patiënten, zonder zelf leiding te hoeven geven, is belanghebbende in staat om (eenvoudige handelingen) zelf uit te voeren. Bij problemen moet belanghebbende om hulp kunnen vragen en deze hulp moet geboden worden waarbij hij meer instructie nodig heeft dan zijn collega
(nivo 3).”
Aan het rapport van 1 december 2015 wordt het volgende ontleed:
“De centrale vraag in deze discussie is welke begeleidingsbehoefte belanghebbende heeft voor het verrichten van aangepaste werkzaamheden, waarbij rekening wordt gehouden met de combinatie van reeds toegekende beperkingen, weergegeven in de FML d.d. 05-09-13, in de rubrieken 1 en 2. (…) Belanghebbende beschikt over voldoende zelfstandigheid in het dagelijks leven, op grond waarvan verondersteld kan worden dat hij in een gestructureerde, aangepaste werkomgeving zeker zelfstandig kan funkioneren, met zo nodig, op afroep begeleiding. (…) Op grond van bovenstaande zijn er dan ook, onveranderd, onvoldoende argumenten om aan belanghebbende een niet intensief begeleidingsniveau toe te kennen dan het nivo 3.”
4.5.
Deze zienswijze kan worden gevolgd. Uitgaande van de juistheid van de FML moet ook het oordeel van de rechtbank, dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten, worden onderschreven. De ter zitting door de ouders van appellant en de psycholoog Eijkelenberg gegeven toelichting maken dit niet anders.
4.6.
Gelet op hetgeen in 4.2 tot en met 4.5 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. Daarom moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en F.M.S. Requisizione en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N. Veenstra

AP