ECLI:NL:CRVB:2016:2128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
15-123 WTCG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit CAK inzake tegemoetkoming Wtcg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het CAK. Het CAK had het bezwaar van appellant tegen een besluit van 18 februari 2014, waarbij een lage tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) was toegekend, niet-ontvankelijk verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt en verzocht om inzage in de gegevens die aan het besluit ten grondslag lagen, maar had geen toestemming gegeven voor het opvragen van deze gegevens. De Raad oordeelde dat het CAK terecht had gesteld dat appellant toestemming moest geven voor het opvragen van de brongegevens. Appellant had niet binnen de gestelde termijn gronden van bezwaar ingediend, waardoor het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde dit oordeel. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde, en dat de aangevallen uitspraak bevestigd werd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/123 WTCG
Datum uitspraak: 1 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
24 november 2014, 14/3756 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.S. Slinkman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2016. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.E. van Staalduine-Pronk en mr. B. Imhoff.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft CAK aan appellant voor het jaar 2012 een (lage) tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) toegekend.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 februari 2014 en CAK verzocht om toezending van de gegevens die ten grondslag liggen aan dat besluit.
1.3.
Bij brieven van 2 april 2014 en 4 juni 2014 en in een telefoongesprek op 18 juni 2014 is appellant er door CAK op gewezen dat het bezwaarschrift geen gronden bevat en dat appellant toestemming dient te verlenen zodat CAK de gegevens die aan het besluit van
18 februari 2014 ten grondslag liggen kan opvragen bij de desbetreffende instanties. CAK heeft appellant uiteindelijk tot 1 juli 2014 gelegenheid gegeven om de gevraagde toestemming aan CAK te verlenen en om gronden van bezwaar in te dienen. Appellant heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 9 juli 2014 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 februari 2014 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant niet binnen de door CAK gestelde termijn gronden van bezwaar heeft ingediend.
1.5.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en zich op het standpunt gesteld dat hij redelijkerwijs geen gronden van bezwaar kon indienen, omdat hij niet beschikte over de gegevens die aan het besluit van 18 februari 2014 ten grondslag liggen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. CAK heeft appellant verzocht om toestemming voor inzage in zijn medische gegevens, welke toestemming appellant niet binnen de hem gestelde termijn heeft verleend. Van de door CAK vervolgens tot tweemaal toe geboden gelegenheid om het verzuim te herstellen, heeft appellant geen gebruik gemaakt. Ter zitting heeft de gemachtigde van CAK uiteengezet dat CAK zelf niet beschikt over de zorggegevens van appellant en dat CAK deze gegevens alleen met toestemming van appellant kan opvragen. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat CAK het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, kort samengevat, aangevoerd dat CAK het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens appellant heeft CAK geen toestemming nodig voor het opvragen van de gegevens die ten grondslag liggen aan het besluit over de tegemoetkoming op grond van de Wtcg.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. CAK heeft ter zitting van de Raad toegelicht dat CAK ten tijde van het nemen van het besluit van 18 februari 2014 over geen enkel ander gegeven beschikte dan het gegeven dat appellant in aanmerking komt voor een lage tegemoetkoming op grond van de Wtcg. Voor zover appellant in hoger beroep heeft betoogd dat CAK geen toestemming nodig heeft voor het opvragen van de achterliggende gegevens, slaagt dat betoog niet. Uit artikel 4, eerste lid, van de Wtcg, volgt dat CAK bij een verzoek om informatie over de gronden waarop een tegemoetkoming is verleend alleen na toestemming van de verzoeker na kan gaan onder welke criteria degene die meent rechthebbende te zijn valt. Gelet hierop diende appellant aan het CAK toestemming te geven voor het opvragen van de brongegevens.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) B. Dogan

TM